Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Tweetal te, beroepen te, aangenomen naar, bedankt voor . . . (I)

Bekijk het origineel

Tweetal te, beroepen te, aangenomen naar, bedankt voor . . . (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze aanduidingen uit de kerkelijke berichten, zoals we die elke dag in onze dagbladen tegenkomen, zijn ons zeer vertrouwd geworden. Wie zich bij het kerkelijk gebeuren betrokken voelt volgt het beroepingswerk In de regel vrij nauwkeurig. Aan dat werk, ook zoals het zich binnen onze kerken aan ons manifesteert, zitten veel kanten. In de kerk van Christus vormt het een bezigheid waarin veel tijd en moeite worden geïnvesteerd. Soms wordt die investering snel beloond, niet zeiden laat het resultaat lang op zich wachten.
Een jaar of vier geleden schreef ik over dit onderwerp voor een ander blad. Uit gesprekken van de laatste tijd werd mij duidelijk dat het nuttig kan zijn ook in ons landelijk orgaan nog eens aandacht aan dit onderwerp te geven.
Uiteraard kan binnen het bestek van een tweetal artikelen niet aan alle aspecten aandacht worden gegeven. Wat nu volgt zijn dan ook niet meer dan de gedachten die bij mij persoonlijk onder het nadenken over dit onderwerp boven kwamen.
Ik mag wel voorbij gaan aan wat de kerkorde in artikel 5 zegt over de beroeping van een dienaar des Woords naar een andere gemeente. Zo goed als de concept-regeling voor de verkiezing van een te beroepen predikant mag ik de kerkordelijke bepalingen onder de leden van onze kerken genoegzaam bekend achten.

Gods leiding en menselijke factoren
Er is veel dat aandacht vraagt wanneer een predikant, misschien na een lange diensttijd in een gemeente, een beroep naar elders aanneemt of - wat ook kan - tot het besluit komt van zijn emeritaatsrechten gebruik te maken. Op de betrokken gemeente en haar kerkeraad komt dan de vraag af: wat nu? Er moet een nieuwe dominee worden beroepen. Wanneer moet daarmee worden begonnen? Welke methode kan het beste worden gevolgd? Aan wie valt wel of niet te denken? De keuze van het tijdstip ligt in onze kerken nogal verschillend. Het is afhankelijk van allerlei omstandigheden. Soms begint het al in een erg vroeg stadium. Terwijl de beslissing die de huidige predikant moet nemen nog speculatief is, wordt soms binnen kerkeraden al hardop nagedacht over kandidaten voor de opvolging. Nog vóór de vacature een feit is. Soms klinken die namen door tot bij broeders en zusters onder de koffie na de kerkdiensten. Maar er zijn ook kerkeraden die uit overwegingen van respect voor de nog in dienst zijnde predikant met het beroepingswerk wachten tot de scheidende herder en leraar uitgeleide is gedaan. Andere kerkeraden zijn voortvarender en hebben soms al enkele beroepen uitgebracht nog vóór de tegenwoordige dominee afscheid heeft gepreekt. De meeste predikanten, die een gemeente gaan verlaten, staan op het loffelijke standpunt dat zij op het beroepingswerk van die gemeente geen directe invloed moeten uitoefenen, tenzij hen uitdrukkelijk om advies wordt gevraagd.
Hoewel het beroepingswerk door veel menselijke factoren wordt bepaald, willen wij toch blijven geloven dat God in de gemeente van Christus ook leiding wil geven als het aankomt op de vervulling van een predikantsvacature. Ik schrijf met nadruk „wil geven", want het gebeurt niet zelden in kerkelijke zaken dat mensen de leiding van God op een verschrikkelijke en soms vroom gecamoufleerde manier in de weg staan.
Het is toe te juichen wanneer een kerkeraad die het beroepingswerk ter hand moet nemen, de gemeente bijeen roept in een uur van gebed en gezamenlijke bezinning op de situatie die door het vertrek van de huidige predikant zal ontstaan. Nooit zal zo'n samenkomst het karakter van een „hearing" mogen krijgen. Wel kan aan de gemeente gelegenheid worden gegeven gedachten en wensen kenbaar te maken, hetgeen echter bepaald niet inhoudt dat de kerkeraad de leiding en de verantwoordelijkheid uit handen geeft. Een samenkomst als deze zal er op gericht moeten zijn God in ootmoed en bescheidenheid te vragen Zich over de herderloze gemeente te ontfermen en aan het moeilijke beroepingswerk door Zijn Geest Zelf richting en leiding te geven. Zulk een gezamenlijk gebed van de gemeente biedt naar mijn vaste overtuiging de waarborg van een sfeer van wederzijds vertrouwen tussen kerkeraad en gemeente. Het zal de kritiek van de broeders en zusters op elkaars voorkeuren binnen de grenzen van de christelijke waardigheid kunnen houden.

Welke methode?
De te volgen methode kan verschillend zijn. Moet een kerkeraad kiezen voor de methode van het gebruikelijke tweetal? Of streven naar een beroep bij acclamatie? Valt te denken aan een beroep bij enkelvoudige kandidaatstelling? De keuze voor één van deze methoden zal afhankelijk zijn van de omstandigheden die zich rond het beroepingswerk aan kerkeraad en gemeente voordoen. Wel moet worden gezegd dat ons kerkelijk rechtsgevoel zich waarschijnlijk het sterkst door de reguliere methode van het tweetal aangesproken voelt.
De keuze van de te volgen procedure wordt meestal vooraf gegaan door het besluit van de kerkeraad om eerst maar eens een aantal predikanten te horen. Soms gebeurt dat door middel van de zogenaamde hoorcommissie, een methode die ik persoonlijk verfoeilijk vind. In de eerste plaats vormt de samenstelling van zo'n hoorcommissie lang niet altijd een weerspiegeling van de gemeente die zij representeert. Vervolgens staat lang niet altijd vast dat zij bestaat uit mensen met een „antenne" die de te beluisteren prediking op de juiste manier registreert, terwijl de evaluatie van de teruggekeerde „verspieders" dikwijls veel meer door persoonlijke indrukken en gevoelens wordt bepaald dan door objectieve maatstaven.
In de meeste gevallen komen de dominees zoals dat heet „op beroep preken". De vertrekkende predikant wordt dan geacht bereid te zijn een paar ruilbeurten aan te gaan. Nu spreekt het vanzelf dat een gemeente om zich straks bij een verkiezing te kunnen uitspreken predikanten gehoord (en gezien) moet hebben, maar ik geloof dat er tamelijk veel kerkeraden zijn die menen te kunnen volstaan met enkele predikanten één zondag (soms in één snelle heen-en-weer-dienst vanuit een plaats in de omtrek) te laten preken om vervolgens na enkele zondagen van kennismaking met deze en gene een tweetal te formeren uit die predikanten die in die enkele preek blijkens bekomen inlichtingen het beste op de gemeente leken over te komen. Op die enkele preek afgaan en daarop alleen beslissen kan echter riskant zijn. Het is misschien niet betamelijk van succespreken te spreken, maar de ervaring heeft geleerd dat er dominees zijn die op plaatsen, waar een beroep tot de mogelijkheden behoort, met steeds dezelfde preken komen, preken die het elders „goed deden" en waarmee zij zich naar hun gevoel het beste presenteren. Met deze opmerking bedoel ik geenszins hef menselijk trekje van het zo goed mogelijk voor de dag willen komen te gispen. Dominees mogen op de kansel naar de best mogelijke presentatie streven. Maar de vraag naar de geschiktheid van een predikant voor de vervulling van de vacature omvat meer dan alleen de gave om te preken. Daarom is er veel voor te zeggen dat een kerkeraad na het formeren van een tweetal, alvorens het aan de gemeente te presenteren, met de beide kandidaten een gesprek voert om van hen een wat duidelijker indruk te krijgen. De zaken die in zo'n gesprek aandacht moeten krijgen zullen van gemeente tot gemeente verschillen.
De kerkeraad van een gemeente met veel jeugd, waaronder misschien veel middelbare scholieren, zal in het gesprek graag een indruk willen opdoen van de visie die de gekandideerde predikanten hebben op de pastorale begeleiding van onze jonge mensen in deze turbulente tijd. Een predikant die daarvoor elke „feeling" mist moet men in een gemeente met veel „jonge aanplant" bij voorkeur niet beroepen. Het laatste lijkt misschien in tegenspraak met de eerder gemaakte opmerking dat men zich ook in de dingen van het beroepingswerk onder leiding Gods moet stellen. Toch is dat niet zo. Gods leiding in kerkelijke zaken bedoelt niet onze menselijke verantwoordelijkheid op te heffen. Integendeel, de leiding van de Heere zal zich bij een juiste betrachting van onze verantwoordelijkheid veelal duidelijker kunnen manifesteren. Al vallen verrassende wendingen tegen alle menselijke overwegingen in, hoe rationeel die misschien ook leken, natuurlijk niet uit te sluiten.

Niet op wind en wolken zien?
Soms voelen kerkeraden zich bij het beroepingswerk belemmerd door praktische overwegingen. Men heeft dan wel enkele geschikte predikanten op het oog, maar op grond van allerlei praktische overwegingen meent men dat een eventueel beroep toch maar weinig kans van slagen zal hebben. Het wordt dan soms uitgebracht onder het motto „niet geschoten is altijd mis". Nu kunnen er inderdaad praktische bezwaren bestaan. Te denken vat aan de grootte van het predikantsgezin en de beperkte omvang van de eigen pastorie, de studiemogelijkheden voor de predikantskinderen in de huidige standplaats en het ontbreken daarvan in de eigen woonplaats enz. Bij veel mensen - en predikanten zijn ook mensen - wordt de neiging sterker om de grotere steden vooral te mijden. In het recente verleden vormde een net gevierd of een op handen zijnd jubileum van een predikant nog wel eens een verhindering. Zijn gemeente pakte op zo'n grootse wijze uit of had het plan om die dag zodanig grote luister bij te zetten, dat het gewoon onmogelijk was op dat moment op een beroep naar elders in te gaan. Ik ga dan nog voorbij aan het veel voorkomende probleem van de slecht bezette classis en van steden met meerdere onbezette predikantsplaatsen, waardoor het een predikant bijna onmogelijk wordt gemaakt een beroep naar elders aan te nemen. Na het „bedankje" hoort men dan nog wel eens dat het anders zou zijn geweest wanneer het beroep bijvoorbeeld een half jaar later was gekomen.
Omdat wij mensen nooit weten welke oplossingen God voor onze praktische moeilijkheden achter de hand heeft, kunnen de kerken zich bij het beroepingswerk door deze praktische bezwaren niet al te zeer laten leiden. Mutatis mutandis geldt ook hier de waarheid van het bijbelwoord dat wie op de wind ziet niet zal zaaien en wie op de wolken ziet niet maaien zal. Wel valt te pleiten voor enig verkennend werk vooraf. Heeft een kerkeraad een bepaalde predikant op het oog en schijnt het op het eerste gezicht toe dat er voor een eventueel beroep belemmerende omstandigheden bestaan, welnu, laat die kerkeraad zich dan tot de betrokken predikant wenden om wat beter geïnformeerd te worden over de feitelijke situatie. Het zou kunnen blijken dat het geschikte tijdstip voor een eventueel beroep een aantal maanden verderop ligt. Dan is het verstandig aan het beroepingswerk op dit moment geen vervolg te geven. Wie de beroepingsactiviteiten van sommige gemeenten volgt ontkomt soms niet aan de indruk dat men weinig gericht en weinig doordacht te werk gaat. En daar is het toch eigenlijk een te serieuze zaak voor.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1978

De Wekker | 8 Pagina's

Tweetal te, beroepen te, aangenomen naar, bedankt voor . . . (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1978

De Wekker | 8 Pagina's