Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet en evangelie (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en evangelie (1)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Christus het einde van de wet"
De verhouding van wet en evangelie is een belangrijk onderwerp in heel de theologie. De uitleg van Oud en Nieuw Testament krijgt ermee te maken. Paulus schrijft in Galaten 3: 23: „Doch voordat dit geloof kwam, werden wij onder de wet in verzekerde bewaring gehouden met het oog op het geloof dat geopenbaard zou worden. De wet is dus een tuchtmeester voor ons geweest tot Christus, opdat wij uit geloof gerechtvaarigd zouden worden". In Romeinen 10: 4 schrijft Paulus: „Want Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder die gelooft".
Betekenen deze uitspraken dat de kerk in de nieuwe bedeling met de wet niet meer te maken heeft? Bedoelt Paulus te zeggen dat de wet verdwijnt, waar Christus verschijnt? Bij oppervlakkige lezing zou men die conclusie uit bovenstaande teksten kunnen trekken.
Toch zou het volstrekt onjuist zijn om te menen, dat de wet geen enkele betekenis meer heeft in het kader van het Evangelie van Jezus Christus. Dat blijkt op zichzelf reeds uit het feit dat Paulus in Romeinen 13: 10 schrijft: „De liefde is de vervulling van de wet". In die passage blijkt duidelijk dat de wet niet afgeschaft is door de komst van Christus. Zij blijft van kracht. Datzelfde moeten we ook concluderen uit de woorden van Paulus in 1 Cor. 9: 20 en 21: „Hun die onder de wet staan (ben ik geworden) als onder de wet - hoewel persoonlijk niet onder de wet - om hen die onder de wet staan te winnen; hun, die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder wet - hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus - om hen die zonder wet zijn, te winnen".
Hef is uitgesloten te kunnen denken, dat wie in het Evangelie van Christus gelooft niets meer met de wet te maken heeft.

De wet is gave van Gods liefde
Het spreken over de verhouding van wet en evangelie is daarom zo'n gevoelige aangelegenheid, omdat we in de wet met de eis van God te maken krijgen. In de wet openbaart God Zijn eis aan de mens. Dikwijls is dat misverstaan, alsof de wet een juk was, dat de mens opgelegd werd. Alsof de wet een last was, waaronder de mens wel moest zuchten. Als de wet voor de mens een last wordt, ligt dat aan de mens zelf. God geeft de wet als regel voor de omgang met Hem. In de wet openbaart God Zijn liefde. Hij wil de mens bewaren in de gemeenschap met Hem. Daarvoor is de wet bedoeld. De wet regelt het verkeer tussen God en mens en het verkeer tussen de mensen onderling. De wet is geen vreemde, tyrannieke macht, waardoor God de mens in bedwang houdt en als een slaaf aan Zich onderwerpt. Wie zo over de wet denkt, heeft de wet losgemaakt van God. Hij proeft in de wet niet meer de liefde, die God tot het geven van de wet bewoog. Hij heeft het heilzame uit het oog verloren, dat God met de wet bedoelt. Het opschrift boven de wet in Exodus 20: 1 maakt duidelijk hoe de wet eigenlijk bedoeld is. Zij is gave van God, die verlost.
Men kan het vergelijken met regels die ouders aan hun kinderen geven. Zij doen dat niet om hun kinderen te plagen. Men mag aannemen dat rechtgeaarde ouders uit liefde en voor het welzijn van hun kinderen bepaalde regels geven. Die regels worden pas lastig, als de kinderen de goede bedoelingen van hun ouders niet vertrouwen. Als zij tegen die goede bedoelingen ingaan. Dan worden de regels knellend en kwellend. Aan wie ligt dat dan? Toch niet aan de ouders, die de kinderen voor onheil willen bewaren. Het ligt aan de kinderen, die het beter denken te weten.
God laat Zichzelf Vader noemen. Daarin ligt opgesloten dat de regels die Hij aan de mensen geeft, uit Zijn vaderlijke goedheid voortkomen. Ze zijn geen dwangmaatregelen, die willen knechten. Ze zijn regels die de weg ten leven wijzen. Op een prachtige manier treffen we dat aan in Deut. 30: 19 en 20. Mozes heeft gesproken over het gebod van God. De HERE vraagt dat Israël luistert en zijn hart niet van Hem afwendt. Dan komt de samenvatting die tegelijk het appèl inhoudt: „Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen; het leven en de dood stel Ik u voor, de zegen en de vloek. Kies dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw nageslacht, door de HERE, uw God, lief te hebben, naar zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land".
De wet van Israëls God wijst de weg ten leven. De problemen komen, als Israël naar die wet niet wil luisteren. Dan gaat er iets met de wet gebeuren, wat God niet bedoeld had. Niettemin gaat het niet buiten Gods leiding om. We horen in Deut. 30 ook over de vloek die God de mens oplegt, bij ongehoorzaamheid aan de wet.
De wet bedoelt ten zegen te zijn. Wie echter aan de wet zich niet stoort, zal zich aan de wet stoten. De wet van God is uit liefde gegeven en vraagt om liefde. De wet is echter niet vrijblijvend gegeven. God is de Schepper. Hij is de Soeverein die over mensen beschikt. Hij doet dat in liefde. Wie echter zijn liefde versmaadt, krijgt God tegen. Wie de zegen van de wet verwerpt, zal de vloek ondervinden. In de wet handhaaft God Zijn recht op de mens.
Een van de punten waarom het gaat bij het thema wet en evangelie is de vraag: Laat God Zijn wet vallen, als Hij de weg tot verlossing baant? Wordt de wet dan buiten spel gezet? Dat kan men toch niet verwachten. God laat Zijn woorden toch niet ter aarde vallen. Wat God heeft gesproken, blijft van kracht. Het is toch niet mogelijk dat God op de wet als Zijn eens gegeven woord terugkomt? Er is toch geen verlossing buiten de wet om. Deze problemen moeten bij het thema van deze artikelen aan de orde komen.

Toegespitst op de prediking
Dan is er nog een gezichtspunt. Dat is de praktische kant van de zaak. Ik schreef reeds dat wet en evangelie voor heel de theologie een belangrijk thema is. Dat geldt niet alleen de uitleg van Oud en Nieuw Testament. Dat geldt evenzeer de geloofsleer en de ethiek. Dat geldt ook van de prediking. Hoe moet de verhouding van. wet en evangelie in de prediking een plaats krijgen? Moet de prediking van de wet voorafgaan aan de prediking van het evangelie? Moet de wet eerst de mens voor God verbrijzelen, opdat hij behoefte krijgt aan het evangelie? Mag pas over het evangelie gesproken worden, nadat de wet haar werk heeft gedaan?
Wie de gedachte afwijst dat de wet voorop moet gaan, komt voor de vraag te staan, waar de wet blijft, als het evangelie gepredikt wordt? Verdwijnt de wet dan niet geheel uit het gezichtsveld? Komen we dan juist niet terecht in de positie, dat de wet verdwijnt waar Christus verschijnt?
Het gaat bij deze vragen met het oog op de prediking over de aanklagende functie van de wet. Het is de wet die beschuldigt. Het is de wet die veroordeelt en vervloekt. Hoe zal men het woord van vergeving en vrijspraak vernemen, als niet eerst de wet haar werk gedaan heeft?
Men kan zeggen dat heel de problematiek van wet en evangelie haar hoogste spanning krijgt in de vraag naar de plaats van de wet in de prediking van het Evangelie.
De vragen die hier aan de orde komen, omschrijven we dikwijls als heilsordelijke vragen. Ik wil de term graag toelichten. We spreken van de orde des heils. We bedoelen dan dat God de gaven van Zijn genade langs een bepaalde weg en in een bepaalde orde uitdeelt. Prof. Kremer schreef: „De gegevens der openbaring, zoals die tot ons heil geschonken zijn, moeten worden gezien en gelaten in de orde waarin God ze Zelf gesteld heeft. Zal de gemeente rondgeleid worden in het paleis der waarheid tot ontdekking, geloof, blijdschap, zekerheid, liefde, hoop, beschaming enz. dan moeten haar „de stukken" getoond worden, niet als op een veiling, waar wel alles getoond wordt, maar intussen het huis een chaos is, waarin niemand begeert te wonen. Christus zegt zo schoon, dat de Schriftgeleerde in het koninkrijk der hemelen een wel onderwezen iemand is, die „een schat" heeft. Populair gezegd: hij heeft wat achter de hand en zet niet alles dadelijk op tafel. Hij bedient naar behoefte en naar gelegenheid". Priesterlijke Prediking, blz. 24.
Het gaat ons in deze artikelen om de heilsordelijke kant van het thema. Welke plaats moet de wet innemen bij de prediking van het evangelie? Gaat de wet voorop? Zo niet, wat is dan haar plaats?
We zullen deze vragen niet kunnen beantwoorden, als we niet luisteren naar de boodschap van de Schrift zelf. Deze zal dan ook het fundament voor onze beschouwingen zijn. Intussen willen we ook graag letten op wat anderen over het thema hebben geschreven.

W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Wet en evangelie (1)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 april 1980

De Wekker | 8 Pagina's