Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet en evangelie (5)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en evangelie (5)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oproep tot bekering komt uit het Evangelie
In het Evangelie komen we de wet tegen. Het Evangelie zegt dat aan de eis van de wet is voldaan. Het Evangelie is daarom zonder de wet niet te verstaan. Derhalve mag men wet en Evangelie nooit scheiden. Prediking van de wet zonder het Evangelie is ongeoorloofd. Prediking van het Evangelie zonder de wet is onmogelijk. Opvallend is dat de oproep tot boete, berouw en bekering zo vaak gemotiveerd wordt met het Evangelie. Heel centraal geschiedt dat door Johannes de Doper: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen", Mattheüs 3: 2. De Here Jezus gebruikt dezelfde woorden in Mattheüs 4: 17. In Marcus 1: 4 wordt de doop van Johannes genoemd de doop der bekering tot vergeving van zonden, met een duidelijke herinnering aan de woorden uit de lofzang van zijn vader, Zacharias „om aan zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden", Lucas 1: 77. Over de verhouding van doop en vergeving wordt door Petrus op de Pinksterdag op gelijke wijze gesproken, Handelingen 2: 38.
Uit dit beknopte overzicht blijkt dat in de prediking van het Evangelie over de schuld èn de noodzaak van vergeving wordt gesproken. De oproep tot bekering is niet te funderen in de aanklagende functie van de wet. Hoe zou de wet immers ooit het heil kunnen brengen, waarnaar men zich in de bekering uitstrekt. Neen, vanuit de prediking van het heil in Christus komt én de schuld van de mens én de noodzaak van de bekering aan de orde.
Wellicht ten overvloede wijs ik op nog enkele andere teksten. Door deze te citeren willen we duidelijk maken dat de inhoud van het Evangelie van Jezus Christus is de oproep om schuld te erkennen, van zonden zich te bekeren en vergeving van God te vragen. Deze drie horen wezenlijk thuis in het Evangelie. Daaruit vloeien ze voort. Men kan het Evangelie niet prediken, als men deze zaken niet aanraakt.
Dan geldt echter ook het omgekeerde: men kan van schuld en zonde niet spreken buiten het Evangelie om! Wie de wet voorop stelt en het Evangelie achter de hand houdt, totdat een mens door de wet verbroken en voor het Evangelie klaar gemaakt is, gaat anders te werk dan zij, van wier prediking we in de Bijbel bericht krijgen. Op de prediking van Johannes de Doper en de Here Jezus wees ik reeds. Ik herinner nu aan de preek van Petrus in Handelingen 3: 18, 19. Eerst wordt Christus' lijden verkondigd. Daaruit komt de klemmende oproep om tot berouw en bekering te komen.
Ook Paulus gaat zo te werk. De aankondiging van het oordeel en de oproep tot bekering zijn gefundeerd in de prediking van Jezus' kruis en opstanding, Handelingen 17: 24-31, waarbij vooral vers 18 betrokken moet worden: „want hij bracht het Evangelie van Jezus en de opstanding".
Na zijn opstanding is Jezus verschenen aan zijn discipelen. Toen heeft Hij de heilsfeiten in hun innerlijke samenhang en in hun praktische betekenis aan de discipelen voorgehouden: „Hij zeide tot hen: aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden, en ten derde dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving van zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem", Lucas 24: 46, 47. Calvijn zegt dat in deze tekst de gehele inhoud van het Evangelie in het kort is samengevat (Institutie III, 3, 19). Men lette er op dat de prediking van Christus' lijden en opstanding voorafgaat aan die van bekering tot vergeving van zonden.

Calvijn
Calvijn heeft zich op dit punt heel duidelijk uitgesproken: „Wanneer God ons vergeving van zonden aanbiedt, pleegt Hij gemeenlijk wederkerig van ons bekering te eisen, te kennen gevend, dat zijn barmhartigheid de mensen een oorzaak van bekering moet zijn". Hij verwijst dan naar Jesaja 56: 1; 59: 20 en vooral naar 55: 6. Hij vervolgt dan: „Dat die voorwaarde niet zo daarbij gezet wordt, alsof onze boetvaardigheid het fundament was tot het verdienen van vergeving; maar, omdat de Here besloten heeft de mensen barmhartigheid te bewijzen met dit doel, dat ze zich zouden bekeren, wijst Hij veeleer aan, waarheen ze moeten streven, indien ze genade willen verkrijgen". Institutie III,3,20.

Christus moet centraal staan
Het is duidelijk dat de prediking van Gods barmhartigheid in Jezus Christus centraal staat. Daaruit vloeit voort de oproep tot bekering. De ontvouwing van dit Evangelie laat de mens als schuldige zien, aan wie God juist zijn genade in Christus kwijt wil.
De prediking moet ten volle Christus-prediking zijn! Dan komt de schuld van de mens ook aan de orde. Deze gaat echter niet voorop of vooraf, Wie haar wel vooraf laat gaan, gaat een andere weg dan ons in de prediking, welke we in de Bijbel aantreffen, wordt gewezen! Het is ten diepste de weg van ons uit en van onderen op. Wij weten van de schuld en van de wet - na de zondeval in het paradijs - niet buiten de genade in Christus om!
Zoals het een volstrekt valse tegenstelling is om te vragen: zondekennis uit de wet of zondekennis uit het Evangelie, zo is het ook een valse tegenstelling om het ontstaan van berouw aan de wet toe te schrijven, en het geloof in de vergeving aan het Evangelie toe te schrijven.

Berouw is vrucht van geloof
Wie de zojuist afgewezen scheiding toch maakt, moet het berouw ook buiten het geloof plaatsen. Zondekennis en overtuiging van schuld staan dan buiten het geloof, omdat ze er aan voorafgaan.
Deze beschouwing kan zich niet op Calvijn beroepen. Calvijn schrijft in zijn Institutie, dat de boetvaardigheid (dat is kennis van berouw over en belijdenis van zonden) „niet alleen terstond volgt op het geloof, maar ook daaruit geboren wordt, moet buiten geschil zijn". III, 3, 1. De oorzaak om boetvaardig te zijn ligt juist in de genade en de belofte der zaligheid. III, 3, 2. Het is van betekenis nog even langer naar Calvijn te luisteren. „Wanneer wij zeggen, dat de oorsprong der boetvaardigheid in het geloof ligt, dromen wij toch niet van een tijdsruimte, in welk het geloof bezig is haar te baren, maar wij willen alleen aantonen, dat de mens zich niet met ernst op de boetvaardigheid kan toeleggen, tenzij hij weet, dat hij God toebehoort. En niemand is waarlijk overtuigd God toe te behoren, dan alleen hij die eerst zijn genade heeft aangegrepen, 111,3, 2.

Ontwikkelingen na Calvijn
In de ontwikkeling na Calvijn is boetvaardigheid van het geloof losgemaakt. Zij zou aan het geloof voorafgaan. Dat heeft heel wat problemen teweeggebracht. Dr. C. Graafland heeft in zijn proefschrift „De zekerheid van het geloof" (Wageningen, 1961) van deze ontwikkeling met haar problemen uitvoerig verslag gedaan. Ik herinner nu alleen maar aan Beza, die de verbrijzeling door de wet voorwaarde voor geloof noemt (blz. 64). Het is consequent dat wie de wet aan het Evangelie laat voorafgaan, ook de kennis van zonde, als gevolg van de prediking van de wet, aan het geloof dat op het Evangelie gericht is, laat voorafgaan. Scheiding tussen wet en Evangelie, brengt mee scheiding tussen zondekennis en geloof, al heeft niet ieder deze consequentie getrokken.

Zondekennis geen voorwaarde voor geloof
Zondekennis behoort bij het geloof. Er is geen waarachtige, zaligmakende zondekennis buiten het geloof om. Al wat uit het geloof niet is, is zonde. Dat geldt ook met betrekking tot de zondekennis. De zonde, zo zagen we vanuit Romeinen 7, grijpt de wet aan om zich als zonde te kunnen uitleven .
Zo misbruikt de zonde de wet. Ze doet dat intussen toch maar. Hetzelfde moet van zondekennis gezegd worden. De zonde is zo geraffineerd, dat ze zelfs zondekennis kan gebruiken om zich als zonde sterk te maken. Ik denk aan hen die het spreken over zonde kunnen gebruiken om zichzelf te etaleren. Waarachtige zondekennis, zo schreef Calvijn terecht, kan er niet zijn, zonder dat de band aan Christus is gelegd. Die band bepaalt ook de wijze waarop, de gezindheid waaruit en de toonhoogte waarop over zonde wordt gesproken.
Wie zondekennis aan het geloof laat voorafgaan, stelt aan het geloof voorwaarden. Er moet iets gekend worden, voordat het geloof kan ontstaan. Deze voorwaarde voert op de weg van de verdienste. Zo zou zondekennis 'een verdienstelijk karakter krijgen. Dat gebeurt metterdaad daar, waar zondekennis niet als vrucht van het geloof wordt gezien. Daar moet dat ook gebeuren, want wat uit het geloof niet is, is zonde; zelfs als het om zondekennis gaat. Alleen het geloof in Christus doet ons zuiver spreken over de kennis van de zonde! Zonder Christus maakt het spreken over zonde de mens hoogmoedig. Hoe beleeft een mens dat nu?

W.H. Velema

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1980

De Wekker | 8 Pagina's

Wet en evangelie (5)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1980

De Wekker | 8 Pagina's