Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe lezen we de profeten? (VI, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe lezen we de profeten? (VI, slot)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Israël en de profeten
De profeten hebben gesproken tot het Israël van hún dagen. Maar hebben ze ook gesproken over het Israël van ónze dagen, het nageslacht van het oude verbondsvolk Israël? Hebben de profeten in hun tijd voorzegd wat er met het Joodse volk gaat gebeuren in onze tijd? Is de vestiging van de staat Israël in onze tijd de vervulling van wat de profeten al eeuwen van te voren hebben voorzegd? Kunnen we uit de eeuwenoude boodschap van de profeten aflezen wat er in onze tijd of spoedig daarna met het Joodse volk gebeuren gaat?
Onder christenen bestaan hieromtrent duidelijk twee geheel tegenovergestelde meningen.
Er is in de eerste plaats de mening van hen, die beweren dat wat over Israël door de profeten gezegd is, niets te maken heeft met het Joodse volk van vandaag. De toekomstprediking van de profeten inzake het volk Israël heeft óf haar vervulling reeds gevonden, óf ontvangt haar vervulling in de christelijke kerk van het Nieuwe Testament of in het koninkrijk Gods, waaraan zowel Joden als niet-Joden deel ontvangen door het geloof in Jezus Christus, de in de prediking der profeten beloofde messias.
Wanneer de profeten spreken over de terugkeer van Israël uit de ballingschap naar hun eigen land heeft dat geen betrekking op wat wij in onze tijd hebben zien gebeuren, maar heeft dat zijn vervulling gevonden in de terugkeer van Israël uit de Assyrische en Babylonische ballingschap, waarin achtereenvolgens het Tienstammenrijk en het Tweestammenrijk waren weggevoerd. En als God door de profeet Jeremia zegt, dat Hij met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten en zijn wet hun in het hart zal schrijven (Jer. 31: 31 vv.), dan slaat dat blijkens Hebr. 8: 6-13 op de gemeente van het Nieuwe Testament. „Al wordt hier dus nog de naam van Israël en Juda gebruikt, in het licht van het Nieuwe-Testamentisch getuigenis moeten wij daarbij aan de gemeente des Nieuwen Verbonds, aan de Christelijke Kerk, saamvergaderd uit alle volken, denken" (aldus G.Ch. Aalders. Het herstel van Israël volgens het Oude Testament, blz. 107). Deze opvatting vinden we reeds lang vóór Aalders (1932) in de kanttekeningen op de Statenvertaling. Daarin wordt Jer. 31: 31 vv. eveneens verstaan van de christelijke gemeente. Het Joodse volk blijft geheel buiten beschouwing en als even verder in vers 36 wordt gezegd, dat het zaad Israël niet zal ophouden Gods volk te zijn, wordt dit verstaan van de kerk. Wat God hier zegt betekent: „alzoo zal er altijd op aarde een kerk zijn, die mijn volk is". En wanneer in Jes. 11: 11 v. wordt gezegd, dat God wat is overgebleven van zijn volk in Assyrië en Egypte of waar ook in de wereld zal verzamelen en van alle vier windstreken van de aarde, dan slaat dat op „degenen, die door de predikatie van het heilig Evangelie tot Christus zouden bekeerd en zijn rijk deelachtig gemaakt worden."
Deze belofte wordt vervuld „in Christus, die zijne kerk uit de vier hoeken der wereld vergadert, Alzoo dat in Hem geestelijkerwijze vervuld is hetgeen God beloofd heeft".
Daartegenover staat de mening van hen, die de beloften Gods in de prediking van de profeten aangaande Israël betrekken op het Joodse volk van onze dagen. Zij zien de terugkeer uit de ballingschap, waarvan de profeten hebben gesproken, vervuld in de terugkeer van de Joden in het land der vaderen en de vestiging van de staat Israël in onze tijd. Steeds meer woorden van de oude profeten zien zij in Israël in vervulling gaan. En nog steeds meer woorden zullen in vervulling gaan. Er staat in het licht van de boodschap der profeten nog een geweldige toekomst voor het Joodse volk te wachten. Men treft deze opvatting vooral aan in chiliastische kringen, zoals in de Vergadering der Gelovigen, rondom het blad Het Zoeklicht, indertijd opgericht door Johannes de Heer, en bij de Evangelische Omroep.
In Ezechiël 37, het visioen van het dal met de dorre doodsbeenderen, leest men precies af wat er met het Joodse volk gebeuren zal. De profeet moet tegen die dorre botten het woord Gods spreken en dan ziet de profeet het wonder gebeuren. De dorre botten komen in beweging en voegen zich aaneen zoals ze bij elkander hoorden. Toen kwamen er spieren op en vlees en er trok een huid overheen. Maar geest en leven was er nog niet in. Dat kwam er pas toen de profeet opnieuw het woord Gods sprak.
Toen kwam de geest in de dode lichamen, die herleefden en rechtop hun voeten gingen staan, een machtig groot leger.
Petrus Huigens merkt in verband met dit visioen op, dat het daarin vooral om twee dingen gaat. In de eerste plaats dat Israël na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap nog eenmaal zal herrijzen. En vervolgens de volgorde, waarin deze herrijzenis plaats vindt (Israël, land van de bijbel, bl. 31 vv.).
Volgens de bijbeltekst wil het visioen zeggen, dat God zijn volk weer terugbrengt uit het graf van de ballingschap naar het eigen land Israël. Het is duidelijk dat de profeet hier aan de ballingen in Babel een nieuwe toekomst voorzegt. Het volk heeft alle hoop opgegeven, maar hun wordt nieuwe hoop gegeven. Er is nog weer toekomst voor het volk. Het volk zal herleven, niet alleen nationaal, maar ook geestelijk. God spreekt door de profeet: Ik zal mijn Geest in u geven, zodat gij herleeft en Ik zal u doen wonen in uw land; en gij zult weten dat Ik, de HERE, het gesproken en gedaan heb, luidt het woord des HEREN (vs. 14). Dat dit ook wijst op een geestelijke herleving blijkt ook uit hoofdstuk 36: 2, waar God zegt: Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt.
De bijbeltekst slaat duidelijk op de terugkeer uit de Babylonische ballingschap en men kan er niet zomaar in lezen dat het gaat om een herrijzenis van Israël als natie na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. Dat staat er in de tekst niet (!) en dat mag men er ook niet van maken. En verder zal de terugkeer uit de ballingschap gepaard gaan met een geestelijke vernieuwing van het volk. Die twee zijn bij de profeten één. Men mag er niet een chronologische volgorde, eerst een nationale vernieuwing, daarna een geestelijke vernieuwing inzien. De nationale vernieuwing zou dan zijn geschied bij de terugkeer van de Joden in 1948 in de staat Israël. Nu mogen we nog een geestelijke vernieuwing verwachten. Dat staat in de tekst bij Ezechiël niet. Evenmin mag men het vervolg van Ezechiël 37 laten slaan op wat thans gebeurt. Het Tienstammenrijk en het Tweestammenrijk worden tot één volk verenigd onder leiding van de messias David. En dan luidt Gods belofte verder: Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond zal het met hen zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig temidden van hen stellen (vs. 26). Men wil er wel in lezen, dat Christus op de troon in Jeruzalem zal zitten en daar over een bekeerd Joods volk zal regeren en dat ook de tempel in Jeruzalem zal herbouwd worden. Dat mag men beslist niet in de tekst bij Ezechiël lezen.
Wanneer in Jes. 35: 1 vv. wordt gezegd, dat de woestijn en het dorre land zich zullen verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis, ziet men dit vervuld in wat tegenwoordig in Israël geschiedt. Dorre vlakten als de Negeb en eeuwen lang door de Turken verwaarloosde gronden worden thans in Israël door de Joden tot nieuw leven gebracht en waar eens dorre bodem was groeien nu palmbomen en bloeien de narcissen.
Toch gaat het daarover in de tekst van Jesaja niet, al is de Statenvertaling er evenzeer naast. Die laat de tekst blijkens haar kanttekeningen slaan op „de gemeente Gods, die tevoren was als een woestijn, dor, droog en onvruchtbaar, maar door Gods genade verheerlijkt, verheven en vruchtbaar worden zou". Zulk een vergeestelijking van de tekst is even zeer in strijd met de werkelijke bedoeling van de tekst. Het gaat in dit gedeelte over het messiaanse rijk, het koninkrijk Gods, de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Daar zal alles nieuw zijn, mooi en vruchtbaar. Daar zullen geen ziekten en gebreken meer zijn. De blinden zullen zien, de doven horen, de lamme zal springen als een hert en de tong van de stomme zal jubelen (vs. 5 v.). Dat geldt niet van het aardse Israël, maar van het rijk Gods, waarvan Jezus Christus de tekenen heeft opgericht, toen Hij blinden ziende maakte, doven horend, lammen lopend.
Als Johannes de Doper er aan twijfelt of Jezus wel de Christus is, wijst deze hem op zijn daden en dat is niet anders dan van de messias en zijn rijk in Jesaja 35 is voorzegd (Matth. 11:4v.).
Hetzelfde geldt van Jes. 11: 11-16. In de Nieuwe Vertaling staat erboven: „Israëls nieuwe heerlijkheid". In eerste instantie gaat het daar over de terugkeer van Israël uit de Assyrische en Babylonische ballingschap. Wat God eens deed bij de uittocht uit Egypte zal worden herhaald (vs. 15). Of met andere woorden: de terugkeer wordt beschreven met woorden en beelden aan de eerste uittocht ontleend. Maar daar ver bovenuit grijpt de tekst naar een veel rijkere uittocht, niet maar van het historische en aardse Israël, maar van het nieuwe Israël, dat zal bestaan uit Joden en heidenen samen.
Niet in deze zin dat de Nieuwtestamentische kerk komt in de plaats van Israël. De beloften in het O.T. blijven het Joodse volk gelden. De vraag of er nog beloften staan voor Israël als het volk der Joden moet bevestigend beantwoord worden. God heeft zijn volk niet verstoten. God trekt zijn beloften nooit in. Ze zijn onberouwelijk. Er is voor het Joodse volk nog veel verwachting. We hoeven slechts te denken aan wat de apostel Paulus zegt (Rom. 11:1, 29). Er moet een derde standpunt worden ingenomen tussen de beide tegenovergestelde standpunten in. Er blijven beloften van de Joden gelden.
Maar sinds de pinksterdag is er wel wat gebeurd. Dat wordt door hen, die de beloften in het O.T. slechts betrekken op het aardse, nationale Israël dikwijls vergeten. De beloften zijn thans ook voor de gelovigen uit de heidenen. Ze zijn niet langer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. Ze vormen met de Joden, die in Christus geloven, één kudde en er is slechts één Herder (Ef. 2: 14vv.).
De beloften, eens aan Israël gegeven, gelden thans van de kerk van het N.T.: Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom (Ex. 19: 6; 1 Petr. 2: 9). En dat niet „slechts tijdelijk", zoals Johannes de Heer ergens zegt. Nee, voor altijd.
Daarom kan ik het eens zijn met wat J. Ridderbos in zijn verklaring op Jes. 11: 11 vv. zegt; dat niet een andere grootheid voor Israël wordt in de plaats gesteld. „Immers was Israël naar zijn wezen het volk Gods en dit wezen wordt voortgezet in de nieuwtestamentische gemeente". „Zo wordt de belofte aan Israël vervuld in het overblijfsel naar de verkiezing der genade. Rom. 11: 1-5. In den ouden olijfboom worden de Christenen uit de Heidenen ingeënt. Rom. 11: 17; alleen is dit niet meer, zoals met de slaven of vreemdelingen onder het O.T. (Gen. 17: 12; Ex. 12: 44), eene inlijving in Israël als volk. Evenzo vindt volgens het N.T. de uitwendige zijde der profetie hare vervulling in het rijk der heerlijkheid, dat ook een nieuwe aarde zal omvatten".

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Hoe lezen we de profeten? (VI, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

De Wekker | 8 Pagina's