Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het christelijk maatschappelijk werk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het christelijk maatschappelijk werk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een heroriëntatie
Dr. T. Brienen te Kampen en W. Huizer, verbonden aan de Gereformeerde Sociale Academie te Ede, hebben samen een boek geschreven. De titel luidt: Heroriëntatie in het christelijk maatschappelijk werk. Het boek is uitgekomen bij J.H. Kok bv te Kampen, telt 178 bladzijden en kost ƒ 24,90.
De geboorte van dit boek dateert van 1977 toen een conferentie werd belegd van het Bezinnings- en Ontmoetingscentrum voor belangstellenden in de christelijke gereformeerde kerken voor het maatschappelijk werk, waar dr. Brienen en de heer Huizer beiden een stuk herbezinning op het christelijk maatschappelijk werk op tafel legden. Ter vergadering bleek de grote actualiteit van het gebodene. Er werd aangedrongen op publicatie van wat was gezegd. Dat heeft in dit boek zijn realisering gevonden.
De aangesneden heroriëntatie vindt plaats ten aanzien van twee zijden van het christelijk maatschappelijk werk. „Enerzijds gaat het om het inhoudelijke en anderzijds om het organisatorische van dit werk". „Beide zijn in de ontwikkelingsgang van deze eigen soort van hulpverlening betrokken en vandaag allerwege in geding", aldus in een „Ten geleide".
„Achter de referaten en de nu uitgewerkte publicatie ervan liggen jaren van inwerking in de materie, van worsteling met de grondvragen, van luisteren naar wat anderen op dit terrein te zeggen hadden en van het zoeken naar de bijbelse weg in de opdringende problematiek. De schrijvers zijn er zich terdege van bewust, dat zij niet het laatste woord hierover spreken, maar ze menen dit boekje toch als mee een eerste woord anderen niet te mogen onthouden".
Ze denken daarbij in eerste instantie aan allen die op welke wijze ook betrokken zijn bij het christelijk maatschappelijk werk, zoals daar zijn: maatschappelijke werkers, onderwijskrachten en studenten van sociale academies, bestuurders van stichtingen voor maatschappelijk werk e.a. Maar niet minder wordt gedacht aan gemeenteleden en ambtsdragers in de kerk van Jezus Christus, van wie de eerste aanzetten zijn uitgegaan tot het opzetten en ontplooien van deze hulpverlening, alsmede „vrijwilligers" bij het christelijk maatschappelijk werk.
Het boekje bestaat uit twee delen. Dr. Brienen neemt het eerste deel voor zijn rekening en schrijft over: Enige aspecten van een noodzakelijke herbezinning op het inhoudelijke van het christelijk maatschappelijk werk. Huizer vult het tweede deel en handelt over: Enige aspecten van een noodzakelijke herbezinning op het organisatorische van het christelijk maatschappelijk werk.
Van beide aspecten geef ik enige opmerkingen door met de bedoeling dat betrokkenen worden gestimuleerd met het boekje en de aan de orde gestelde problematiek en richtlijnen nader kennis te nemen.

Het inhoudelijke
Brienen stelt de vraag of we met het hele maatschappelijke werk wel goed zitten. „Het maatschappelijk werk heeft niet alleen bepaalde, zeer geëigende werkmethoden en gaat niet alleen min of meer belangrijke relaties aan, maar kent ook een levensbeschouwelijke basis, die doorwerkt in en bepalend is voor de te hanteren methodieken en voor de relaties, die worden aangegaan". Op deze „levensbeschouwelijke basis" wordt terecht door Brienen alle nadruk gelegd. En dan valt in onze tijd een sterk humanistische en marxistische invloed te constateren. Er zouden in de mens zélf voldoende krachten aanwezig zijn om zich te redden, als die krachten maar positief worden gericht en ingezet. Vanuit deze grondvisie worden de codes van het maatschappelijk werk gevuld. „De cliënt heeft het recht om zichzelf te zijn, om zijn eigen beslissingen te nemen en eigen problemen weg te werken. De mens is „self-help". De maatschappelijke werker moet dan ook alles doen sámen mét de cliënt. De hulpverlening is er inderdaad op gericht de zelfwerkzaamheid van de mens in nood te ontwikkelen, waardoor de menselijke identiteit en persoonlijkheid tot werkelijke ontplooiing komt". We hebben hier te doen met een „in wezen optimistisch-humanistische mensbeschouwing".
„De marxistische mens- en wereldbeschouwing is radicaal atheïstisch en consequent materialistisch. De sociale positie en de Umwelt bepalen de mens. Het menselijk-zijn wordt volledig en fundamenteel gekleurd door de productiekrachten en -verhoudingen". De huidige maatschappijstructuren moeten veranderd worden, „waarbij een werkelijke bevrijding van de mens uit zijn zelfvervreemding zal plaatsvinden". „De maatschappelijke werker, de welzijnswerker nu krijgt een hulpverleningstaak in dit hele proces van ontmaskering en bevrijding via omverwerping van bestaande structuren. Ziedaar, een nieuw program en elan voor het wat uitgebluste en uitgekeken maatschappelijk werk".
Voor de bijbel, God en Jezus Christus is in deze visie op het maatschappelijk werk, de werker en de mens in nood geen plaats.
Brienen merkt op dat ook in christelijke kringen de invloed hiervan groot is. Daarnaast wordt de stelling verdedigd, dat sociale dienstverlening een puur technische aangelegenheid is, „een kwestie van een deskundig toepassen van werkmethoden tot verhelpen van individuele storingen in de relaties of eigen identiteit, of tot omturnen van geanalyseerde onmenselijke maatschappijstructuren".
Met levensbeschouwing heeft dit niets te maken. Ook de christelijke levensovertuiging, zo die in alle duidelijkheid kan worden weergegeven en geformuleerd, past niet in het gehele gebouw van het maatschappelijke werk. Men kan het hoogstens brengen tot de formulering van een schriftelijke grondslag van een organisatie voor maatschappelijk werk, maar die blijkt in de practijk niet meer te zijn dan een „papieren" zaak, een ornament, een artikel in statuten, maar die in de uitvoering van het werk niet functioneert". Inderdaad bleek het christelijk hulpverleningswerk vaak niet veel meer te zijn dan een humanistische onderbouw met een „christelijk vernisje". Daartegenover stelt Brienen, dat „de sociale dienstverlening, wil ze de naam christelijk waard zijn, moet geschieden vanuit de allesomvattende bevrijding van God in Jezus Christus met het doel de mensen te leren of te laten leven in gehoorzame gebondenheid aan Christus en in blijmoedige uitoefening van de liefde tot de naasten naar Gods wil, rekening houdend met de gebrokenheid van dit leven door de zonde, werkend vanuit het gekomen heil in Christus en onder de zegen van de Heilige Geest".
Het is duidelijk dat hierover nog heel wat te praten valt en dat de weg van dit uitgangspunt naar de praktijk niet altijd eenvoudig is, maar het uitgangspunt en het principe moet eerst goed gesteld zijn en het is juist de bedoeling van Brienen dat de bezinning hierop voortgang vindt en de nadere uitwerking ervan plaats zal hebben.

Het organisatorische
Huizer begint met iets te laten zien van de geschiedenis van de hulpverlening. In de eerste christelijke kerk fungeerde de hulpverlening vanuit het charisma van de liefde. Langzamerhand ontwikkelde zich het diaconaat, maar dit nam niet de plaats in van de hulpverlening vanuit de liefde door de gemeenteleden onderling, maar moest die veeleer leiden en stimuleren. Niet dat het diaconaat altijd vanuit de liefde heeft gefungeerd en dat altijd de gemeente werd gekenmerkt door onderling liefdebetoon. Toch ziet Huizer in de gemeente van Christus, levend uit zijn liefde, tot wederliefde en offergezindheid bereid, de meest principiële en de meest rijke vorm van christelijk hulpbetoon. Er is in onze tijd een professionalisering ontstaan met een uitgebreide specialisering en steeds voortgaande schaalvergroting, met alle gevaren van dien. Het charisma is verloren gegaan. Hulpverlening is tot een beroep en een vorm van geldverdienen geworden. Door schaalvergroting is het christelijk dienstbetoon in een crisis gekomen. Huizer ontkent niet de betekenis van professionalisering. Er is behalve liefde ook kennis nodig.
Maar „door de noodzakelijk meer vakmatige aanpak kwam er zo langzamerhand ook een andere werkwijze van de hulpverlener aan de orde. Deze had principieel en organisatorisch verstrekkende gevolgen". Er was niet aan te ontkomen, maar gevaren bleken er wel aan te kleven. „Bij het noodzakelijk proces van de professionalisering is er heel wat schade berokkend". Door de schaalvergroting, waarbij de overheid op grond van doelmatigheid en bereikbaarheid eisen ging stellen ten aanzien van de omvang van de instellingen, werden eenmansposten gedwongen te verdwijnen, op enkele uitzonderingen na. Schaalvergroting betekende ook samenwerking met anderen met een andere dan christelijke levensbeschouwing, met al de problematieken van dien, waarom de synode van de christelijke gereformeerde kerken in 1971/72 uitsprak dat waar samenwerking in strijd is met het wezen en de opdracht van de kerk men zich zal moeten terug trekken en er bij kerkleden op aan dringen zich te bezinnen omtrent hun roeping in betrekking tot de nieuwe ontstane situatie.
Uitvoerig tekent Huizer met welke problematieken in onze tijd de christelijke hulpverlener, die wil werken vanuit de bijbelse achtergrond, te maken krijgt. Zelf meent hij dat het charisma van de liefde weer in de gemeente geïntegreerd moet worden. „Het gaat om Jezus Christus, die tekenen van zijn Koninkrijk heeft laten zien. Heiliging in de diepe zin is daarbij aan de orde". „Het gaat om de Heilige Geest. Hij zegt gaven in een veelheid en verscheidenheid toe, zodat geen van zijn kinderen er zonder is. Alleen, ze worden te weinig aangeboord en gebruikt. Dat is de kwestie. Dit alles vormt de sleutel naar al het andere".
In de christelijke gemeente klopt het hart van de christenheid. „Daar regeert Christus door Woord en Geest. Daar wordt het echte „dienen" ontdekt en geleerd door wedergeboorte en dagelijkse bekering. Daarom moet een ieder die Jezus Christus heeft toegelaten in zijn leven zich aangesproken weten. Lauwheid in dit opzicht is: zonde!"
Dit betekent aanzet tot mobilisatie. „Heel concreet kan dit worden uitgevoerd op het punt van de komende decentralisatie. Op de daad, als kenmerk van het ware geloof, moet worden geappelleerd. Mensen moeten in beweging komen voor mensen, maar ten diepste omdat het een zaak van God is. Die inzet is echter nog nauwelijks te bespeuren, al zijn er wat ritselingen te ontdekken ten aanzien van de ontwikkelingen van een visie en standpuntbepaling. Op dit punt van de daad staat de wagen bijna nog stil, bij degenen, die nog bijbels-confessioneel willen leven en werken".
Brienen en Huizer hebben een instruerend boekje geschreven, dat oproept tot bezinning en daadwerkelijkheid in bijbelse zin. En dat was de bedoeling.

Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Het christelijk maatschappelijk werk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1981

De Wekker | 8 Pagina's