Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Religie en politiek Het conflict tussen Datheen en Oranje (III)

Bekijk het origineel

Religie en politiek Het conflict tussen Datheen en Oranje (III)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De zaak op de synode 1581
De synode van Middelburg heeft van haar kant alles in het werk gesteld om het conflict tussen Datheen en Oranje uit de weg te ruimen. Zij had daar zelf alle belang bij. Beide personen waren mannen van invloed. Oranje was de leider van de vrijheidsstrijd. Datheen behoorde tot de toonaangevende kerkelijke leidslieden, letterlijk en figuurlijk. De gehele gereformeerde kerk zong zijn psalmberijming. Aan de vorming van het kerkelijke leven leverde hij een zeer wezenlijke bijdrage. Maar ook de zaak die in geding was kon de synode niet onberoerd laten. Over en weer waren felle beschuldigingen geuit. Datheen betichtte, als men mag geloven wat In vele officiële stukken staat, de Prins van pure onverschilligheid in religieuze zaken: „Als hij wist dat zijn hemd naar religie rook, zou hij 't nooit weer aantrekken". Naar zijn gevoelen steunde de Prins te veel op onbetrouwbare mannen en was zijn godsdienst-politiek eenvoudig verwerpelijk.
Van zijn kant beschuldigde de Prins Datheen van laster en achterbaks gedrag. Een paar maal ontweek Datheen de Prins, en eindelijk zag de eerste zich genoodzaakt om de wijk te nemen naar Duitsland. Oranje had niet al te veel begrip voor de hele problematiek van de kerkelijke tucht. Maar het was hem volkomen onbegrijpelijk, hoe kerkelijke vergaderingen allerlei kleine zonden en zondaren moesten bestraffen en de groten - en daar rekende hij Datheen onder - konden laten gaan.
Zo moest de synode wel op de zaak ingaan, al was het alleen om te trachten een verzoening tot stand te brengen.
Datheen werd uitgenodigd om naar Middelburg te komen, maar hij had bezwaren. We kunnen niet goed nagaan of ze hem inderdaad zwaar wogen. Maar hij beriep zich op een advies van Johan Casimir, graaf van de Palts, die hem ried niet naar Middelburg te gaan. Bovendien uitte hij zijn twijfel of de Prins van Oranje wel zo ingenomen zou zijn met de pogingen die de synode zou ondernemen. „En eindelijk, gelijk ik mij gedrongen voel te twijfelen of dit zeer aangenaam zijn zal vooral aan zijne Doorluchtigheid, zo twijfel ik ook, of het wel raadzaam is voor de synode om de ontknoping van dit ingewikkeld geschil (want er zullen getuigen van beide zijden moeten worden ontboden en gehoord) op zich te laden". Daarom wilde Datheen liever niet komen. Daarom stelde Datheen voor om vrome en rechtvaardige mannen uit Emden of Wezel volmacht te geven deze zaak te behartigen. Zijn geweten was zuiver. Van ketterij of scheurmakerij zou men hem niet kunnen beschuldigen, misschien wel van „zekere voor sommigen onaangename vrijzeggerij".
Terecht dunkt me schrijft H.O. Janssen, dat er in dit schrijven enige, onoprechtheid schijnt door te stralen. Datheen weet, dat men hem graag in Middelburg ziet. Toch komt hij niet. Was het de vrees die hem dreef? Intussen had zijn kerkeraad, die van Frankenthal, hem de reis ontraden.

Marnix en Datheen
Marnix van St.-Aldegonde dacht over Datheen echter niet erg gunstig: „Indien de woorden uit de daden moeten beoordeeld worden, zie ik nauwelijks hoe men iets gezonds verwachten kan van deze man, die naar het schijnt, zijn ziel verhard heeft tot een vermetele dwaasheid".
Marnix had ook zijn twijfels met betrekking tot het doel dat de synode wilde bereiken. Hij schreef aan de synode als volgt: „Ik vind uw goede en heilige ijver om liefde te stichten bijzonder te prijzen. Maar het komt mij voor dat dit niet de weg is, om uw doel te bereiken. Want wat zijne Excellentie betreft, ik weet zeker, dat hij Datheen niet haat of kwaad gezind is, zodat er geen grote behoefte aan verzoening bestaat. Maar als het publiek beledigd is geweest over zijn daden, door lastertaal, lasterlijke schotschriften, volkstoespraken, ongeoorloofde bedreigingen enz., en wanneer hij, in plaats van berouw te hebben doorgaat met het schrijven van oproerige brieven, vol blaam en laster tegen de Prins en tegen het volk van God, dan is het eerstnodige, dat hij zich onderwerpt aan de kerkelijke tucht en dat van de feiten volle kennis genomen wordt en dat zowel de overheid als de kerk handelen naar de eis van rede, billijkheid en rechtvaardigheid. Bevindt men hem onschuldig, dan moet men hem vrijspreken. Is hij schuldig en belijdt hij zijn vergrijp, dan kan hij in genade ontvangen worden of gestraft, zoals de daad het verdient".
Marnix vreest anders een schisma, „dat wij zullen betreuren zonder het te kunnen verhelpen". Eendracht van de kerk is in dit geval alleen mogelijk, wanneer men de gewone, d.i. de kerkelijke weg bewandelt. Marnix schrijft deze brief in mei 1581 aan de synode (dat moet geweest zijn aan de commissie die haar voorbereidde) terwijl hij melding maakt van brieven, die Datheen nog kort tevoren zou geschreven hebben, erger dan de eerste!
Marnix raadt aldus in de gegeven omstandigheden de kerkelijke weg aan als de beste weg. Men heeft dit ook getracht. Vandaar dat aan Datheen nog eens een brief werd gestuurd met een dringend verzoek om toch vooral te komen. Maar het antwoord luidde afwijzend. Datheen had daarvoor wel zijn redenen: het zou alles niet meer op tijd kunnen geschieden en daarom zou zijn komst tevergeefs zijn. Datheen kwam niet. De synode kon zijn zaak niet in behandeling nemen en droeg aan de particuliere synode van Zuid-Holland op de zaak verder te behartigen.

Pierre l'Oyseleur van Villiers over Datheen
Wel bereikte de synode nog een brief van Pierre l'Oyseleur, heer van Villiers, hofprediker en raad van de Prins. Op 5 juni 1581 schreef deze zijn gedachten over de zaak Datheen aan de synode. Hij spreekt over de eigenzinnigheid van Datheen.
Heydanus, Taffin en hijzelf hadden hem in 1578 de raad gegeven om niet naar Gent te gaan, waar de zaken uit de hand zouden lopen, maar in Antwerpen te blijven. Had hij die raad opgevolgd, dan zouden er niet zo veel rampen gevolgd zijn. „Maar van toen af begon hij zijn eigen inzicht te volgen en dat van zijn broeders te verachten, wat tot het einde geduurd heeft: want nooit heeft men hem hiertoe kunnen bewegen, dat hij van gedachten wisselde. Ik heb dikwijls te Gent en te Antwerpen met hem gesproken. Hij heeft dikwijls beloofd wat hij geen acht dagen hield".
De hofprediker geeft voorbeelden van zijn pogingen tot verzoening: het heeft alles niets geholpen: „In plaats van zijn vrienden en broeders te geloven, schreef hij brieven aan zijne Excellentie, die een christen onwaardig zijn. Ik beken u, dat ik sindsdien alles aan Gods Voorzienigheid heb overgelaten. En wat betreft zijne Excellentie, 't welk het punt is, dat u mij aanbeveelt, zal ik u mededelen, dat God zich twee of driemaal van mij als een werktuig bediend heeft om hem met Zijne Excellentie te verzoenen".
Pierre l'Oyseleur noemt dan de feiten. Datheen heeft kwaad gesproken van de Prins. Als de kerk van Gent hem daarom niet heeft willen behandelen met de kerkelijke tucht, dan dient deze synode het te doen. Wil men tucht over de kudde, dan ook over de herders!
Men moet niet verwachten, dat die van Utrecht, die op dit punt een openbare scheuring maken en die van Leiden, die tot op heden toe niet hebben willen berusten, ooit de kerkelijke tucht ontvangen, wanneer zij zien, dat er bij ons aanzien der personen is en dat deze is onder de predikanten. En ik kan u zeggen, mijne heren, met een goed geweten (want waarom zou ik 't u verbergen) dat ik, aan het hof zijnde, tot heden toe nooit meer moeite gehad heb dan om de kerktucht te handhaven. Maar de enige reden, waarom men mij in de engte dreef, was deze, dat wij de grove zonden der predikanten laten glippen en tucht oefenen op de kleinen". De schrijver wil zelf over Datheen niet een oordeel uitspreken. Maar men moet de zaak onderzoeken en hem vrijspreken of schuldig stellen, en aan God de eer geven, en door dit middel de ergernis weg te nemen uit het midden van ons. Anders zie ik niet, hoe men, door een pleister op de wonde te leggen, de mond kan stoppen aan de Anabaptisten".
Zo moet de zaak behandeld worden - objectief, om hem schuldig te verklaren, als hij dit is. En wanneer hij schuldig bevonden wordt, dan moeten hem, door de liefde van God, en terwille van al de diensten, die hij bewezen heeft die misslagen vergeven worden. Datheen moet dan in genade aangenomen worden „als een van de burgers van dit land en door ons als een van onze broeders, als één der eersten, die zich gaf tot de heilige dienst van Gods Woord". Zó heeft de hofprediker van de Prins een weg gewezen tot verzoening. Hij nam daartoe de gedachten van de Prins zelf over, die tot tweemaal toe in dezelfde geest aan de synode schreef.

De afloop van de zaak
Hier moeten we afbreken. Het is bijzonder te betreuren dat Datheen geen gevolg heeft willen of kunnen geven aan het verzoek van de synode om in haar midden te verschijnen. Veel blijft zo in het donker. De vraag is: durfde Datheen niet? Had hij zich te veel laten gaan? Was hij halstarrig? Wist hij niet van toegeven? Ongetwijfeld hebben deze factoren van aanleg en karakter een rol gespeeld. Maar juist daarom is het gehele verloop zo tragisch. Komen niet heel dikwijls heel belangrijke zaken door zulke diepmenselijke fouten in gevaar? Belangrijke zaken! Immers de problematiek is modern tot op heden. Hoe moet het met het geloof in de politiek?
Datheen én Oranje hadden een visie. Het was niet dezelfde. Maar het wás er wel een. Datheen heeft het in alle opzichten verloren. En dit kwam mede, omdat tenslotte politieke factoren een rol speelden in het verloop van de kwestie. Later zeiden synodeleden: we hadden er nooit aan moeten beginnen. Op de achtergrond stond het conflict tussen Casimir van de Palts en Willem van Oranje. Dáárin kon, mocht en durfde de synode zich niet mengen. Datheen stond achter Casimir, d.w.z. hij steunde daarmee tóch op een bepaalde politiek. Dit werd - mede met de karakterfouten die hij ongetwijfeld had - dé oorzaak van zijn verlies, de achtergrond van de tragedie tussen Datheen en Oranje. De laatste werd in 1584 vermoord. De eerste ging over tot een andere staat des levens. Hij werd arts, en raakte nog in vele moeilijkheden verzeild in Duitsland. Nog op de synode van 1586 zou zijn zaak ter sprake komen. Datheen was toen een gebroken man. Jammer, dat Middelburg er niets aan heeft kunnen doen.
Religie en politiek - het blijft een probleem. En misschien had de Prins wel gelijk toen hij aan zijn broer schreef in juni 1 581: „Wat Datheen betreft, wij wensen hem niets kwaads, ... maar het dunkt ons veel raadzamer dat hij zich in zijn ambt en roeping stil en rustig hield, dan dat hij zich met zo veel dingen inlaat, die toch tot opbouwing en stichting van de kerk van God geheel niet bevorderlijk zijn"
(Amsterdam, 20 juni 1581).

W. van 't S

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Religie en politiek Het conflict tussen Datheen en Oranje (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1981

De Wekker | 8 Pagina's