Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op reis naar Jeruzalem *)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op reis naar Jeruzalem *)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in u is, in welker hart de gebaande wegen zijn. Als zij door het dal der moerbeziënbomen doorgaan, stellen zij Hem tot een Fontein . . . enz. Psalm 84: 6-8.

De zomervakanties zijn weer voorbij.
Veel mensen hebben hun vrije tijd doorgebracht in eigen land; anderen gaven de voorkeur aan een buitenlandse reis. Reeds jaren achtereen is ook Israël in trek, vooral bij hen die van christelijke huize zijn. Ze verlangen eens of opnieuw het land van de Bijbel te verkennen en de vroegere tempelstad Jeruzalem te bezoeken. Zo'n pelgrimage met hypermoderne middelen verloopt vrij wat gemakkelijker dan bijvoorbeeld in de kruisvaarderstijd.
En de rondreis in het land is in de verste verten niet vergelijkbaar met het op-reis-gaan van oud-Israël. Reizen was ook in die tijd geen onbekende zaak. Er bestaat echter een machtig onderscheid tussen toen en thans.
Ons gaat het bij een reis naar een verblijf elders om ontspanning, wat tenminste de bedoeling is. Maar bij het bijbels Israël vereist dit inspanning i.v.m. geloofsgehoorzaamheid, namelijk het betrachten van de inzettingen van de Heere van het Verbond. Zijn Sinaïgebod luidt: „Driemaal des jaars zullen uw mannen voor het Aangezicht van de Heere verschijnen". (Exodus 23: 17).
Geschieden moet dit op het Paas-, Pinkster- en Loofhuttenfeest. Vrouwen van deze mannen gaan met hun kinderen, voorzover geen kleuters meer, wel mee op reis, blijkens o.m. Lucas 2: 41.
Het reisdoel was aanvankelijk de tabernakel. Maar later is de schitterende Jeruzalemse tempel op de Sionsberg, waarin de Heere woont onder de lofzangen Israëls (Psalm 22: 4), de feestbestemming.

De onbekende dichter van Psalm 84 bejubelt in dit Korachs-tempellied de liefelijkheid van deze woningen van de Heere. En hij vertolkt het innig zielsverlangen van de godvruchtige Israëliet naar dit heiligdom. „Welgelukzalig" noemt hij degenen, die er voortdurend kunnen en mogen vertoeven. Zijn gedachten zijn eveneens bij de feestgangers, die als pelgrims in groepjes onderweg zijn naar de schone stad van Israëls Opperheer. Bekend is het hem hoe moeilijk, zwaar en inspannend die voetreis van soms vele dagen is. Geen voorstelling kunnen wij, in onze moderne tijd, ervan vormen. Er liggen dan ook eeuwen tussen toen en nu. Uit oude gegevens is ons bekend, dat op de 15e van de maand Adar de wegwerkers begonnen met het herstel van de wegen, die door de stromende winterregens onbegaanbaar waren geworden, 't Gebeurde om de reis naar Jeruzalem mogelijk te maken. Verharde wegen bestonden echter niet; het waren mulle paden bezaaid met stenen. Gemakkelijk hadden die feestgangers naar de Godsstad het niet. Iedere dag weer lopen over zulke paden via bergen, heuvels en door dalen, voor menigeen vanuit achterhoeken van het land en daarbij blootstaan aan allerlei gevaren. Overnachten in de open lucht, op de hoede zijn voor rovers en roofdieren, te weten: het wild gediert dat niets in 't woên ontziet". Een citaat van Psalm 74: 18 (berijmd).
Met het oog op al die met inspanning gepaard gaande moeilijkheden, verklaart de psalmist: Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U, de Heere is.
De mens, wie dan ook. Het is niet alles Israël wat die naam draagt. Er zijn meelopers, die op reis gegaan zijn uit sleur en gewoonte, zelf zich wel kunnen redden en niet eens heilbegerig zijn. Ze hebben een pelgrimsstaf en - kleed, maar geen pelgrimshart. Alleen die feestgangers zijn welgelukzalig te prijzen, die niet in eigen kracht op weg zijn, maar diep afhankelijk zich weten en in geloofsvertrouwen hun sterkte zoeken in de Heere, Die in de Verbondsmiddelaar genadig en getrouw is, namelijk in de beloofde Christus.
Zij zijn de ware pelgrims, „die in Hem hun heil en hoogst geluk beschouwen". (Psalm 2: 7, berijmd). Met hart en mond loven en prijzen zij onderweg hun Heere, voor Wiens aangezicht ze in heilbegeerte hopen te verschijnen met de liederen Hammaälöth, de psalmen 120 t/m 134.
Een toepassing is hier mogelijk. Hierbij denk ik niet aan een vakantiereis en evenmin aan een pelgrimage naar Israël met het huidige Jeruzalem, maar aan ons aller levensbestaan. Heel ons leven is feitelijk een reis. Deze vangt aan, zeg maar, in de wieg en eindigt in het graf. Met elkaar zijn we dus onderweg naar, wat de Bijbel noemt, de eeuwigheid. Krachtens onze paradijsafkomst is onze levensreis geen pelgrimsreis. „We hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods". (Romeinen 3: 23). In en door onszelf zijn we verloren in schuld. Dood in zonden en misdaden, alzo spreekt de Heere God in Zijn heilig Woord, dat een dikke, rode streep haalt door onze. veronderstelde deugden.
Niettemin kan onze levensreis een pelgrimsreis zijn of worden naar de Godsstad. Naar de stad, wier „Kunstenaar en Bouwmeester God zelf is". (Hebreën 11: 10) En dit is het hemels Jeruzalem. Je wordt dit niet automatisch. Als gedoopt verbondskind en belijdend kerklid kun je zelfs zonder het ene Nodige op reis zijn naar het eeuwig verderf. „Niet een iegelijk", staat in Mattheus 7: 21, „die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen". Meelopers zijn er dus altijd. Ze zijn heus niet alleen buiten de kerken te vinden, maar ook erin.
Nooit kan een mens zichzelf tot een pelgrim naar het hemels Jeruzalem maken. Zichzelf veranderen is onmogelijk „evenmin" als een Moorman zijn huid kan veranderen en een luipaard zijn vlekken". (Jeremia 13: 23). 't Is Gods werk alleen. Met name het werk van de Heilige Geest. Uitsluitend degenen, die uit God geboren zijn, bevinden zich op weg naar Sion. Kenbaar zijn ze „in welker hart de gebaande wegen zijn".

Bij de pelgrims onder oud-Israël zijn de weer begaanbaar gemaakte wegen een vreugde voor het hart. Die maken het mogelijk en die zijn het middel om te verschijnen voor God in Sion. Die oude paden zijn thans zonder betekenis. Er is voor de reis naar het hemelse Sion een „verse en uitnemender Weg". God Zelf heeft die Weg geopend, in de Zoon van Zijn eeuwige liefde, Christus Jezus. Hij is de gebaande Weg naar het hemels Jeruzalem. De enige, een andere is er niet. Zelf heeft Hij verkondigd: „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven" (Johannes 14: 6). De ware pelgrims, die uit God geboren zijn, hebben deze gebaande Weg in hun hart. Zij leven door het geloof uit Hem en Hij in hen. „Ik leef", getuigt de apostel Paulus, „doch niet meer ik, Christus leeft in mij". (Galaten 2: 20). Deze gebaande Weg, Jezus Christus, wordt hartelijk en welmenend door God aangeboden in het Evangelie. De verkondiging van die Boodschap is daarom van geweldige betekenis. Vooral omdat de Heilige Geest ermee wil werken in mensenharten, zodat er pelgrims naar Sion geboren worden. Wonderen van genade mogen we daarom op de evangelieprediking verwachten. Onder oud-Israël was die pelgrimsreis naar de tempelstad blijkbaar uitzonderlijk zwaar. „Als ze door het dal der moerbeziënbomen doorgaan," aldus de dichter, „stellen ze Hem tot een fontein; ook zal de regen hen gans rijkelijk overdekken." Fontein en regen corresponderen met elkaar. Aan buien kunnen we hier niet denken. De regen viel in de zomerse feestperiode immers niet.
Over dat moerbeidal verschillen de meningen. Wij kiezen voor „Bakadal", maar in de betekenis van „tranendal". Dit voor ons onbekende gebied moeten de pelgrims door. Het gaat echter niet zonder tegenslagen en beproevingen en niet zonder narigheid en zwarigheid, maar de Heere is hun Fontein. Hij geeft vertkwikking en de vermoeiden nieuwe kracht, steeds weer. En zo gaan ze, met gedroogde tranen, „van kracht tot kracht steeds voort," Ook de pelgrims naar het hemels Jeruzalem moeten door een Bakadal. Moeiten, smarten, pijn, zorgen, ja, veel wederwaardigheden zijn der vromen lot. Vele zijn de tegenspoeden der rechtvaardigen (Psalm 34: 20). En ook de vijanden zitten niet stil. De Heidelberger noemt ze: Satan, wereld en eigen vlees. Erg moeilijk kunnen ze het maken, benauwen van alle zijden. Zo zelfs, dat de vraag de pelgrim pijnigt: „Zal ik wel ooit de poort van het hemels Jeruzalem binnengaan?" In hun reisgids, het Woord Gods, staat echter duidelijk aangegeven, dat ze door „vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods" (Handelingen 14: 22).
Zo leren ze steeds meer afhankelijkheid en aanhankelijkheid en ook het vreemdelingschap op aarde. Maar de Heere is hun Fontein, Die verkwikt met de regen van Zijn zegeningen. En wat van die pelgrims naar de tempelstad gezegd wordt, geldt ook voor hen die op reis zijn naar het hemels Jeruzalem.
„Een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion." Wat eens de Sionieten zongen, gaat ook voor hen in vervulling: „Jeruzalem, dat ik bemin, wij treden uwe poorten in . . ."
Die hoop moet alle leed verzachten.
Komt, reisgenoten, 't hoofd omhoog;
Voor hen, die het heil des Heeren wachten,
Zijn bergen vlak en zeeën droog.

Want: Wij gaan op des Konings roepstem,
naar ons huis, en Vaderland.
Over bergen en door dalen,
gaan wij naar die blijde zalen,
van Gods Huis, in 't Vaderland.

Heerde, G. de Vries

* Uitgesproken op zaterdagavond 8 augustus j.l. voor de E.O.-radio in de rubriek „Laat ons de rustdag wijden".

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

De Wekker | 8 Pagina's

Op reis naar Jeruzalem *)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

De Wekker | 8 Pagina's