Ruben en Juda
„Dood twee mijner zonen . . ." (Gen. 42: 37) „Ik zal borg voor hem zijn . . ." (Gen. 43: 9)
Vorige week zagen we dat Jakob weer Israël werd. De opstandige, die zich met alle macht verzet, geeft zich tenslotte weer over aan God, de Almachtige.
Opvallend daarbij is dat de HEERE hier gebruik maakt van Juda om Jakob zover te krijgen. Want dat doet de HEERE HIJ brengt Jakob weer op de hoogte van een Israël. En dat doet Hij nog steeds. Hij wil daarvoor mensen als middel gebruiken. Hij kiest ze voor dit doel uit. Ze worden ingeschakeld in Gods wonderlijke leiding.
Niemand minder dan een Juda is nodig om Jakob op de knieën te krijgen, zodat hij gaat buigen voor de HEERE en zich aan Hem overgeeft. Ruben kon zijn vader niet bewegen om Benjamin mee te geven. Alleen Juda weet zijn vader zover te brengen, dat hij zijn lievelingszoon, die hij nog overheeft, kan loslaten.
Ruben. Nee, aan hem heeft Jakob in deze omstandigheden niets. Waarom niet?
Wel, Ruben wil niet echt borg zijn. Hij zegt: „Dood twee mijner zonen."
Met andere woorden: Ruben wilde niet echt en totaal verliezen. Hij is de halfslachtige; degene, die wel iets, maar niet alles wil geven.
Hebt u ook nog steeds last van die Rubenietische kwaal? En moet jij misschien ook niet eerlijk toegeven, dat het bij jou nog niet anders is geworden? Ik bedoel, wat de Heere Jezus eens gezegd heeft: „Want wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden." Hebben we het al verloren voor God? Dat betekent dan winst om Christus' wil!
Ruben. Jakob noemt hem in Gen. 49:3 „snelle afloop als der wateren," d.w.z. hij is als het meedogenloze en tomeloze water, dat overal heenloopt waar de „natuur" maar wil; hij volgt zijn natuur, zijn vlees, die goddelijke en menselijke dammen van eer doorbreekt; en zo verdrinkt hij het leven. Het is de mens die niet te temmen is en daarom niet aan zijn bestemming komt, beantwoord aan het doel, dat God met zijn leven voorheeft. Ruben mist zijn doel, en dat is in de Bijbel een ander woord voor zondigen.
Ruben: Dood twee van mijn zonen. O zeker, hij is wel even heel fel bewogen en onder de indruk van het aangrijpende moment; hij heeft te doen met zijn oude vader. Het is wel fel, maar helaas niet diep genoeg. Snelle afloop als der wateren. Goede voornemens, maar er komt niets uit je handen. Je loopt om de hete brei heen; je bent er niet voor en je bent er niet tegen; zo'n beetje de „gulden" middenweg; je waagt jezelf er niet aan. We willen God en Zijn recht wel eren, maar tot op zekere hoogte, tot een bepaalde grens; tot daar waar het kruis staat, waar je zelf moet verliezen.
Ruben. Ja, herkennen wij hem? Want daar moet het wel naar toe. Wij, die allemaal op zoek zijn naar het geheim van het leven, maar het van nature daar zoeken waar het geheim van de dood ligt: ons zelfbehoud. We willen niet de kruisiging van ons eigen vlees. En daarom wenden wij ons geërgerd af van de prediking des kruises; van de Gekruisigde!
Hebben we al in het kruis leren roemen? Dan kennen we ook de gestalte van een Juda, die zichzelf borg stelde voor Benjamin. Kijk, en dat brak nu iets in Jakob. Waarom? Wel, Juda wilde zelf verliezen; wilde zichzelf helemaal overgeven. En dat was het nu waar vader Jakob zoveel moeite mee had. Hij wilde ten diepste niet verliezen. Hij wilde het liefste wat hij nog had. Benjamin, vasthouden, ook al zou dat ten koste gaan van het leven van de andere familieleden.
Jakob moest leren verliezen; alles over te geven, evenals eerder een Abraham had moeten doen. In Juda ontmoet Jakob iemand, die in zijn zelfovergave hét zwakke punt bij Jakob zelf blootlegt. Jakob dacht alleen aan zichzelf en niet aan de anderen, die anders ook om zouden komen van de honger. Juda denkt aan anderen, aan zijn vader en de andere familieleden, en wil zijn eigen leven verliezen. Juda zegt: Ik zal borg voor hem zijn. En dat breekt Jakobs weerstand en verzet, waardoor hij zich overgeeft aan God, de Almachtige.
En nu vraag ik u te zien op de grote Juda, op de grote Borg, Jezus Christus.
Moet het ons niet klein maken, wanneer Hij zegt: „Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven?" Moet door Zijn grote borgwerk onze weerbarstigheid niet gebroken worden? Het is Goede Vrijdag geweest: hebt u Gods goedertierenheid in de gave en overgave van Gods Zoon al leren prijzen; heeft dat u al klein gemaakt voor God en voor de naaste? Het is Pasen geweest: door de kracht van Zijn opstanding en door de werking van Zijn Geest mogen we opstaan tot een nieuw leven; de verwijten verstommen en het zelfbeklag gaat plaats maken voor een roemen in Gods genade. Dan gaan we gedenken hoe voor dezen, ons de HEER' heeft gunst bewezen. En in plaats van bittere klacht, gaan we daarvan spreken dag en nacht.
W. Kok
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 juli 1982
De Wekker | 8 Pagina's