Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prof. J.J. van der Schuit en zijn visie op het verbond (II)

Bekijk het origineel

Prof. J.J. van der Schuit en zijn visie op het verbond (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit zijn reactie op andere opvattingen is al wel af te leiden, hoe prof. J.J. van der Schuit over het genadeverbond dacht. Maar daar is nog niet alles mee gezegd.
Wat het verstaan van de Heilige Schrift betreft, sluit hij zich vooral aan bij de Institutie en de commentaren van Calvijn. In zijn benadering van de leer vinden we iets terug van de lijn die in de kerk van de Afscheiding vóór 1892 al zichtbaar werd. Daarbij valt ons een streven op om zich aan de voorstelling van de belijdenis te houden en een afkeer van speculatieve ideeën.
De leer van de kerk wordt niet uitgebouwd tot een gesloten systeem en op de samenhang van belijden en beleven wordt alle nadruk gelegd. We denken in dit verband aan wat hij schreef over Hendrik de Cock en over F.P.L.C. van Lingen en J. Wisse. In zijn rede over De Cock (1933) staat: „Dat moet onze strijd zijn, dat deze waarheid, dit beleven van het verbond, deze verbondsprediking en verbondsbediening als erfenis van den Vader der scheiding klaar en duidelijk in de Christelijke Gereformeerde Kerk de plaats behoudt." Later zegt hij, dat hij na twintig jaar niets van dit woord te corrigeren heeft.
Wie in Apeldoorn studeerde, kon uit het onderwijs dat hij gaf en uit het dictaat „Dogmatiek" opmaken, hoe prof. Van der Schuit het genadeverbond zag. Maar het gaat niet aan daaruit in' deze artikelen te citeren, omdat hij zelf geen verantwoordelijkheid draagt voor wat op papier gekomen is.
Men zou het rapport kunnen raadplegen dat in 1937 aan de kerken aangeboden is door een deputaatschap, waarvan prof. Van der Schuit adviseur was. Dat rapport - afzonderlijk uitgegeven, maar ook in de Acta van onze synode opgenomen - heeft betrekking op de verschillen tussen onze kerken en de Ger. Kerken in Nederland. Een van de voornaamste verschillen is het verschil in verbondsleer.
Het genadeverbond wordt in dit rapport omschreven als de heilsbelofte in de vorm van een verbond. Voor de inhoud van de beloften van het verbond wordt naar het Doopsformulier verwezen. Alleen de uitverkorenen komen door de krachtdadige en vernieuwende werking van de Heilige Geest tot de inwilliging van het verbond.
Er is ook een beknopte samenvatting van zijn verbondsleer in de vorm van elf conclusies of stellingen. Men moet erbij bedenken, dat ze hebben gediend voor het gesprek met de deputaten van de Ger. Kerken over de vraag, wie in het verbond zijn. Dat gesprek is gedateerd: 18 januari 1952.
Maar afgezien daarvan zijn deze korte uitspraken kenmerkend voor de wijze waarop Van der Schuit de verbondsleer ontvouwde. Het gaat zowel over de verbondskinderen en de verbondsrelatie als over de verbondsdoorleving en de verbondsrelatie als over de verbondsdoorleving en de verbondsonderhandeling.
Hier volgt de tekst, zoals hij voorkomt in de Acta van onze synode van 1953:
„A. Alle kinderen der gelovigen worden in zonden ontvangen en in ongerechtigheid geboren en zijn kinderen des toorns gelijk alle anderen.
B. Alle deze kinderen moeten wederom geboren worden zullen zij het Koninkrijk Gods ' zien.
C. Wij hebben in de opvoeding te doen niet met heidenkinderen, maar met Verbondskinderen, die al de beloften Gods hebben. Gen. 17:7.
D. Deze kinderen zijn in Christus geheiligd, waarbij allereerst te denken valt aan een objectieve verbondsrelatie.
E. Al deze kinderen delen in de heilsbeloften des Verbonds: Ik ben Uw God.
F. De doop is voor dit zaad een betekening en verzegeling van deze rijke heilsbelofte.
G. Deze kinderen moeten op de basis dezer heilsbelofte gewezen worden:
1. op de (noodzakelijkheid der wedergeboorte uit Woord en Geest.
2. op de trouw van Gods belofte, dat God in Christus schenkt, wat Hij beloofd heeft: Wie Hem nederig valt te voet zal van Hem Zijn wegen leren.
3. op de nieuwe gehoorzaamheid om de wereld te verlaten, de oude natuur te doden en in een godzalig leven te wandelen,
H. In de weg van een biddend worstelend - geloofsleven zal de verbondsdoorleving ons de rijkdom van Christus als onze persoonlijke Borg en Zaligmaker al duidelijker leren.
I. Zulk een verbondsonderhandeling zal ons al meer leren het wonder der wederbarende genade uit de Heilige Geest en het wonder der eeuwige verkiezing ter zaligheid.
J. Wie onder deze rijke verbondsbelofte, die geheiligd is in verzegelde trouw, verloren gaat, zal als bondsbreker voor Gods rechterstoel staan.
K. Hierom zal het veel vreselijker zijn om als kind des verbonds verloren te gaan, dan als heiden in het gericht Gods te komen."
Hier sprak een man met een vaste overtuiging. Men kon weten wat men aan hem had. De uiteenzetting wordt gedragen door het geloof, dat de oude en de nieuwe bedeling van het verbond in wezen één zijn. „Wie de wezenlijke eenheid van het genadeverbond handhaaft, ziet overal in het Oude Testament de goudader, die de heilsbelofte in Christus laat zien. Het bloedige moge in het onbloedige, het nationale in het internationale, het aardse in het hemelse, het Jodendom in het Christendom, Israël in de kerk overgaan, maar het wezen der dingen blijft gelijk. En dat wezen der dingen, zowel in Oud als Nieuw Testament, in besnijdenis en doop, in Pascha en Avondmaal, in tijd en in eeuwigheid is: Ik ben de Heere, Uw God" (Ten dis geleid, 1961, blz. 25).
Wie over het genadeverbond spreekt, kan de sacramenten er niet buiten laten. En het verband tussen doop, belijdenis en avondmaal is heel direct. Als predikant heeft Van der Schuit er al op gewezen, dat de belijdenis van het geloof in het midden van de gemeente het karakter dragen moet van een belijdenis van levend geloof. Dat stuitte hier en daar toen nog wel op bezwaren, maar de synode van 1913 deed er een duidelijke uitspraak over, die in de geest van Van der Schuit was. In „Ten dis geleid" zegt hij nog eens: „Ge moogt het vrij van mij weten en horen, dat ik steeds een nauw contact gelegd heb tussen belijdenis doen en Avondmaal vieren" (blz. 82).
In hetzelfde geschrift komt ook uit, hoe hij de gemeente ziet. In de telkens herhaalde aanspraak: „Gemeente van Jezus Christus" willen sommigen het ideaal laten doorklinken. Maar die aanspraak kan de indruk vestigen, dat de gemeente des Heren op aarde uit louter gelovigen bestaat. In de prediking zou het dan alleen gaan om opbouw van het geestelijk leven. Toch wil hij hiermee niet zeggen, dat deze aanspraak die eenzijdige preekmethode eist. Wij hebben immers te doen met een belijdende gemeente des Heren. Maar men moet nooit vergeten, dat het ideaal en de werkelijkheid elkaar niet dekken. Daarom neemt het ontdekkend element in de prediking in de Heilige Schrift een grote plaats in (blz. 18).
Woorden die in onze belijdenisgeschriften en liturgische formulieren een belangrijke rol spelen, maar die in onbruik dreigen te raken, worden door prof. Van der Schuit in het juiste licht gesteld, zoals de termen „schenken" en „deelachtig worden". De volgorde is van grote betekenis. Aan de bondeling zijn de beloften van God in Christus geschonken en ze zijn door de sacramenten verzegeld. De zekerheid van de waarheid wordt tot zekerheid van het heil, waar het hart God in en door Zijn Woord ontmoet en het geloof het licht van Gods vergevende genade in Christus ziet schijnen.
Telkens en telkens wordt de leer in praktische 1 zin uitgewerkt. Dat treft ons ook in het praktische gedeelte waarmee zijn rede over het verbond der verlossing eindigt. Het behoort tot de kenmerken van zijn theologie, dat zij gericht is op de beleving van het heil, dat God ons in Christus schenkt en dat Hij ons door de Heilige Geest deelachtig maakt. De Schrift wijst altijd op een tweezijdigheid, die het leven schenkt: Christus voor ons en de Geest van Christus in ons.
Hij kan de theologie conservatief èn progressief noemen. Conservatief, omdat wij niet los van het verleden willen staan. Wij zijn diep overtuigd, dat wij de erfenis van de gereformeerde vaderen onverzwakt en onbesmet hebben te bewaren. Maar de theologie is tegelijk progressief: „Wij zeggen niet en nooit, dat wij aan het einde zijn van ons kennen, noch ook dat wij het laatste woord hebben gesproken" (in 'k Zal gedenken, 1954, blz. 107,108).
Er is alles voor te zeggen om op deze wijze ook in 1982 conservatief èn progressief te zijn.
Er is veel meer in het werk van professor J.J. van der Schuit waarvoor wij nog steeds dankbaar zijn, omdat hij er de kerk en de theologie een dienst mee bewezen heeft. Dat is mede toe te schrijven aan het feit, dat zijn dogmatisch denken schriftuurlijk en confessioneel bepaald was, door helderheid en ondubbelzinnigheid uitmuntte en een praktische strekking had.
Zijn leer van het verbond is daar een van de beste voorbeelden van.

J. van Genderen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982

De Wekker | 8 Pagina's

Prof. J.J. van der Schuit en zijn visie op het verbond (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982

De Wekker | 8 Pagina's