Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het brandende braambos (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het brandende braambos (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En ziet, het braambos brandde in het vuur en het braambos werd niet verteerd.", Ex. 2:2b

Wie het zegel van onze Christelijke Gereformeerde Kerken beziet, wordt dadelijk herinnerd aan het voorval van Mozes in de woestijn van Midian. Mozes dwaalt daar achter de schapen van zijn schoonvader Jethro over de eenzame vlakte doelloos rond. Hij had zich zijn levensloop zo heel anders voorgesteld. Hij had gemeend iets voor zijn verdrukte volk in Egypte te kunnen betekenen. Hij sloeg een Egyptenaar dood, die twistte met een Israëliet en hij hoopte, dat zijn broeders deze daad van hem hadden begrepen. Maar toen een ander hem de volgende dag het verwijt maakte, of hij soms van plan was hem te doden gelijk die Egyptenaar de vorige dag, begreep Mozes, dat het levensgevaarlijk voor hem was daar te blijven. En nu dwaalt hij al 40 jaar doelloos rond in de uitgestrekte vlakte van Midian.
Bij zijn zwerftocht door de woestijn ontdekt hij een doornbos, dat in brand staat. Aanvankelijk schenkt hij er geen aandacht aan. Het kwam wel vaker voor, dat zo'n doornstruik in lichter laaie stond. Wanneer rondtrekkende herders achteloos met vuur omgingen, was de kans groot, dat wanneer de wind maar even opstak, het vuurtje werd aangeblazen en de omgeving in brand zette. Het kon geen kwaad en het ging wel vanzelf uit. Maar toen hij later nog eens keek en zag, dat het braambos nog brandde en daarna zag, dat het vuur nog niet gedoofd was, werd zijn nieuwsgierigheid gewekt. Toen hij nader kwam, bemerkte hij tot zijn verbazing, dat het braambos wel brandde, maar niet werd verteerd. De bladeren verschroeiden niet en de takken verteerden niet en een stem klonk vanuit het brandende braambos: „Mozes, Mozes!" Toen pas bemerkte Mozes, dat het de Heere was, Die Zich in dat brandende braambos openbaarde. De goddelijke stem vanuit het brandende braambos zegt tot Mozes: „Nader niet hiertoe; trek uw schoenen uit van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilig land". De Heere openbaart Zich als een vuur. Door de tegenwoordigheid des Heeren is de plaats, waar Mozes gekomen is, „heilig land". Dit moet Mozes weten. Heilige eerbied en diep ontzag moet Mozes vervullen. Aan de schoenen of sandalen kleeft het stof onderweg opgedaan. De mens moet rein tot God naderen. Hij komt hier in aanraking met de reinheid en de heiligheid van God. Wanneer wij God zouden moeten voorstellen, dan zouden we dat niet direct doen in het beeld van een vuur. Want vuur is iets verschrikkelijks.
Wanneer u wel eens met vuur in aanraking geweest bent en dan maar niet het vuur dat in de kachel brandt en waarbij een mens zich heerlijk warmt en koestert, maar het vuur, waarbij de vlammen wild om zich heenslaan en alles verzengt en verteert, wat het op de weg komt, dan hebt u de schrik daarvoor. Daar vrezen we voor. Daar blijven we op een afstand. Je wordt verteerd.
Welnu, zo openbaart de Heere Zich aan Mozes bij het brandende braambos. Hij is de Ongenaakbare, de Heilige. Hij is die God, die hoog woont en een ontoegankelijk licht bewoont. Er valt met God niet te spotten. Zingen we niet van Hem: „Een vuurgloed gaat Hem voor de ganse hemel door en blaakt aan alle zijden hen, die Zijn macht bestrijden". Dat wordt nog wel eens al te veel vergeten. Men haalt God naar beneden en men spreekt over God, alsof Hij onze gelijke is. Er wordt op een wijze over God gesproken, waarin helemaal niets meer van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid doorklinkt. God zou dan een goedaardig Wezen zijn, dat alleen maar zegent en weldoet; een God, Die alleen maar genadig is. Nu is God zeker de genadige en barmhartige God, maar Hij is ook de Heilige en Rechtvaardige. Lopen ook wij niet het gevaar al te gemakkelijk over God te spreken? Wij zijn erbij opgevoed. We zijn erbij groot gebracht. Als wij Gods Woord lezen, doen we dat zo vaak onnadenkend en hoe naderen we in onze gebeden tot de Heere? Is het vaak niet met de schoenen aan de voeten? Beseffen we, dat we spreken tot de heilige God, wanneer we bidden? En als we in Gods huis zijn, weten we ons dan voor Zijn heilig aangezicht? Is er die afstand en die eerbied, wanneer over God gesproken wordt? Het gaat er niet om om elkaar bang te maken voor God. Eerbied en diep ontzag is wat anders dan angst en vrees. Hij is de Heilige, Die geen gemeenschap kan hebben met het onheilige.
Is het niet verwonderlijk, dat de Heere de ene keer zegt: „Nader toch tot Mij! " en de andere keer: „Nader hier niet toe!" Spreekt de Schrift Zich hier niet tegen? De ene keer is de nodiging zo ruim en zo rijk en de andere keer wordt ons een halt toegeroepen. Beide is waar en het is niet in strijd met elkaar. Hier wordt gewezen op de afstand, die er is tussen God en ons mensen. En wie werkelijk met de levende God te doen krijgt, leert Hem kennen als de heilige en rechtvaardige God, met Wie niet te spotten valt. Als God voor ons niet de levende God is, dan hebben we nooit die afstand gevoeld. Wanneer we nog nooit met de heiligheid en rechtvaardigheid van God in aanraking geweest zijn, dan hebben we nog nooit gebeefd voor God. Alleen in het licht van Zijn heiligheid en rechtvaardigheid gaan we onze eigen onheiligheid en ongerechtigheid zien. Dat leren we alleen door de werking van de H. Geest. Zonder die Geest blijft God voor ons een begrip en kennen we de afstand niet.
Hebt u daar wel eens iets van gezien? Kwam zo het Woord in al zijn kracht wel eens tot u, zodat u voelde dat er majesteit en heerlijkheid vanuit ging. Is er in ons leven wel eens iets geweest van wat Jesaja uitriep: „Wee mij, ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben en woon temidden van een volk, dat onrein van lippen is ". Hebt u zo wel eens gebeefd voor de heilige en rechtvaardige God? Als de Heere zaligmakend in ons leven gewerkt heeft, dan zullen we daar iets van kennen in ons leven. Dan belijden we het: zo Gij in ' t recht zoudt treden, o Heer' en gadeslaan onz' ongerechtigheden, ach, wie zal dan bestaan. Dan gaan de schoenen van de voeten en we beseffen: de plaats waar ik sta is heilig land.
Maar is God dan niet barmhartig? Klinkt de nodiging tot het heil en de zaligheid dan niet ruim en rijk ons tegen? Ontegenzeggelijk waar. Maar als de H. Catechismus de tegenwerping maakt: „Is Hij dan niet barmhartig?", dan antwoordt diezelfde Catechismus: „Hij is barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig". Dit maakt het Evangelie niet smaller en enger, maar juist dieper en rijker. Want juist in Gods rechtvaardigheid schittert Zijn trouw en liefde het rijkst. Wat zouden we aan een Zaligmaker hebben gehad, die wel uit liefde de zonde vergaf, maar niet aan het recht voldaan had? Zou het niet hoogst onbarmhartig geweest zijn, wanneer God de zonde uit liefde vergeven had, maar uiteindelijk zou blijken, dat we tevergeefs gehoopt hadden. Maar nu vergeeft God uit liefde gegrond op het recht en dat is het rijkste Evangelie, wat er maar te bedenken valt. En daarin is nu de zaligheid van Gods kerk gelegen.

Noordeloos, ds. B. de Romph

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1983

De Wekker | 8 Pagina's

Het brandende braambos (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 januari 1983

De Wekker | 8 Pagina's