Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Godservaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Godservaring

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is alweer enkele jaren geleden dat een predikant ergens in Nederland zijn catechisanten voorstelde in de lessen en gesprekken voorlopig niet meer de naam van God te noemen. De reden daartoe was gelegen in de verlegenheid die de predikant voelde rond de vraag wie men zich bij het noemen van die naam eigenlijk moest voorstellen en hij achtte het niet verantwoord en niet eerlijk over en tot iemand te spreken, wiens identiteit zich aan onze menselijke waarneming onttrekt. In elk geval wachtte hij op een nadere invulling voor die naam, nu het oude door de vaderen overgeleverde beeld van de God van de bijbel door de veranderde inzichten in de laatste vijf decennia niet langer houdbaar bleek te zijn. Een persoonlijke God, die zowel buiten als binnen onze aardse werkelijkheid present zou zijn, die aan alle dingen op aarde zowel als in de hemel richting en stuur geeft, die onder miljarden tot in de kleinste dingen het leven van de enkeling beheerst en tot wie wij mensen voor al ons doen en laten in een verhouding van persoonlijke verantwoordelijkheid zouden staan, de predikant wist zich van dat alles geen duidelijke voorstelling te maken en het leek hem daarom minder zinvol met behulp van theologische constructies te proberen zijn pupillen een bepaalde voorstelling bij te brengen.

Exponent van het moderne levensgevoel
Arme dominee en arme catechisanten zijn wij geneigd te zeggen; arm in deze zin dat nadenken over God vanuit onze inzichten en op basis van de verschijnselen zoals deze zich in de wereld aan ons voordoen, kennelijk tot geen andere conclusie kan leiden dan dat God, zoals het christelijk geloof Hem belijdt, op zijn minst erg onduidelijk is, zo niet van Zijn volstrekte absentie moet worden gesproken. Te vrezen is dat deze predikant exponent was (en wellicht nog is) van het levensgevoel van veel meer christenen. Velen zoeken vandaag driftig naar een formule die de naam en het wezen van de God van het christelijk geloof voor het denken van de moderne mens rationeel aanvaardbaar maken. Zonder haar te vinden . . .
Een gesprek met uw christelijke collega's levert niet zelden de ervaring op dat men nog wel over God wil spreken, maar uitsluitend op gedempte toon, enigszins versluierend, niet meer zo direct maar meer in indirecte formuleringen. Tekenend in dit verband is de ervaring die ik onlangs opdeed. In een neutraal orgaan schreef iemand ter nagedachtenis aan een goede bekende „dat tijdens zijn ziekte de gesprekken niet aan de oppervlakte waren gebleven maar dat ook de diepere dimensies van het leven aan de orde waren gekomen en dat er bij alle strijd en twijfel toch ook momenten waren geweest van houvast aan het geloof dat met het uiterlijk waarneembare en met de eindigheid van dit aardse bestaan niet alles is gezegd". Een gereformeerde vriend, met uitgesproken eigentijdse denkbeelden in zaken van geloof en leven, merkte nà lezing tegenover de schrijver op dat hij blij was met deze indirecte zegswijze, want - zo werd verder opgemerkt - wie kan over deze dingen vandaag nog voluit-recht-toe-recht-aan spreken of schrijven? Deze opmerking gaf te denken. Proberen wij allen vandaag niet al te vaak onze geestelijke verlegenheid rond de grondvragen van het christelijk geloof te verbergen achter vernuftig bedachte formules waarop wij onze menselijke gedachten over God en de dingen van het geloof menen te kunnen terugbrengen? We doen daartoe althans pogingen, dikwijls zonder er geestelijk door te worden bevredigd.
De geestelijke verlegenheid waarom het hier gaat komt in het brede kerkelijke leven van vandaag op allerlei wijze tot uitdrukking, in de onderlinge gesprekken, in de prediking en soms ook in het zoeken naar nieuwe vormen van kerk zijn. Wat dit laatste betreft trof mij het boek „Oude wijn in nieuwe zakken" van prof. dr. G. Dekker, in het laatste gedeelte waarvan het gaat over de toekomst van de kerk. De schrijver stelt dat er op enigerlei wijze altijd een vorm van kerk zijn zal blijven. De beleving van de christelijke godsdienst zal blijvend een sociale vorm behoeven, maar het zal een kerk moeten zijn van mensen die zich niet meer van boven af en voor altijd geldende waarheden en regels laten opleggen, maar een kerk van mensen die van onder op willen proberen opnieuw de waarheid te ontdekken. Voor bindende belijdenissen zal in die kerk geen plaats meer zijn, eenvoudig omdat deze op menig punt volkomen haaks zijn komen te staan op het moderne bewustzijn. De subjectieve ervaring van de moderne mens is een te grote rol gaan spelen dan dat van hem nog mag worden verlangd dat hij allerlei objectieve godsdienstige waarden en waarheden zonder restricties blijvend aanvaardt.
Er moet een kerk „van onder op" komen, „die geworteld is in de levenssituatie van de mensen", van mensen dus die voor hun godsdienstige bezinning niet meer vertrekpunt kiezen in wat door de vaderen is overgeleverd en evenmin in de ambtelijke verkondiging van het Woord van God, maar in een poging met elkaar de noties van het christelijk geloof vanuit de eigen werkelijkheidservaring te leren verstaan.
Ten diepste ligt ook aan wat in dit boek over de toekomst van de kerk wordt gezegd de crisis van de Godservaring ten grondslag. Over God en de omgang met God spreken zoals onze voorouders deden, wie doet dat nog en wie durft dat nog? Wat onze voorouders aan God toeschreven, waarin zij zich jegens God afhankelijk toonden en aanhankelijkheid betuigden, de wijze waarop zij door prediking en persoonlijke bezinning de waarheden van Gods Woord in de eigen levenssituatie en in hun visie op de gang der dingen in de wereld een plaats gaven, in dat alles kan de moderne mens niet meer mee. Hij kan er onmogelijk meer mee uit de voeten. Zijn wetenschappelijke inzichten en zijn wereldom-spannende werkelijkheidservaring weerspreken te veel al datgene dat voor onze voorouders onomstotelijk vaststond. Zonder dat wij het misschien willen erkennen, ja zelfs zonder dat wij het wellicht beseffen, heeft zich in het persoonlijk leven van velen en in het brede kerkelijke leven in het algemeen, het verlammende gevoel genesteld dat God, zoals Zijn naam ons geleerd is te spellen, op zijn minst anders is; zo Hij er is. In weerwil van veel kerkelijke activiteiten en van de vreugde die aan de viering van de aan de kerk toevertrouwde geheimenissen nog altijd wordt beleefd, staan veel mensen vandaag voor de afgrond van de vraag of God bezig is zich voor ons te verbergen òf - en dat mag nog een hoopvolle vraag heten - dat er mogelijk sprake is van beslagen vensterruiten aan onze kant, waardoor wij het zicht op God hebben verloren.
Wanneer wij jonge mensen, die zich van de gemeente van Christus verwijderen, met verdriet nakijken, moeten we maar goed bedenken dat zij in veel gevallen door dit verlammende en langzaam invretende levensgevoel over de drempel van de kerk naar buiten zijn geduwd.

God trekt zich terug
Het afnemende Godsbesef en de als gevolg daarvan toenemende geestelijke eenzaamheid van de mens van vandaag (ook de gereformeerde mens) is niet van gisteren of eergisteren. Het is een proces dat al jaren aan de gang is en dat door de generatie, waartoe ik ook mijzelf reken, te weinig is opgemerkt. Reeds in de vorige eeuw verscheen in Frankrijk een boek van de bekende schrijver Leon Bloy met de verschrikkelijk titel „Dieu se retire" (God trekt zich terug).
Deze schrijver gold niet als iemand die het bestaan van God ontkende, maar het schrijven van het boek onder deze titel werd hem ingegeven door de overal om zich heengrijpende geestelijke eenzaamheid die hij onder zijn tijdgenoten waarnam. Terwijl wij ons als gereformeerden intensief bezighielden met leergeschillen en met alle moeiten die daarvan het gevolg waren, ontging ons de werkelijke diepte van wat ook binnen eigen grenzen door dichters, schrijvers en componisten in de twintiger en dertiger jaren aan afscheidswoorden aan het adres van God ten gehore werd gebracht; in elk geval hebben wij niet kunnen of willen beseffen dat de vloed van dit denken ook over de dorpels van onze kerken naar binnen zou kunnen lopen. Wie de dichters Du Perron, Greshoff, Ter Braak en Marsman er nu nog eens op naleest, constateert dat zij de voorlopers waren van een levensgevoel dat zich nu als een geestelijke verlamming over brede lagen van ons volk heeft gelegd.

Verborgen omgang met God
Uit de vierjarige periode waarin hij de gemeente van Middelburg diende herinner ik mij dat prof. G. Wisse in zijn prediking deze ontwikkelingen wel onderkende en de gemeente indringend waarschuwde tegen het gevaar dat de verborgen omgang met God door Diens Woord en Geest, als voorwaarde voor de echte Godservaring en als wezenlijk bestanddeel' van het leven van de christen persoonlijk en van de gemeente als geheel, in het ongerede zou raken. Ligt hierin misschien de eigenlijke geestelijke en kerkelijke nood van onze dagen? Het vraagstuk van de ogenschijnlijke absentie van God in onze tijd is echt niet nieuw. Misschien is het wel algemener dan het ooit was en mogelijk verhevigt het zich naarmate deze aardse bedeling haar voltooiing nadert, maar wat Gods presentie betreft zijn er eerder ook anonieme perioden in de geschiedenis van mens en wereld geweest. In het oude testament is het boek Esther daarvan een sprekend voorbeeld. In de periode tussen het oude en nieuwe testament is het eveneens erg stil geweest. En in het leven van hoeveel bijbelheiligen persoonlijk zijn geen tijden aanwijsbaar waarin God leek teruggeweken, waarin de gelovige uitriep maar zonder antwoord bleef en om licht vroeg zonder dat het ontstoken werd? Denken we alleen maar eens aan de geschiedenis van Job, van wie in het drie-en-twintigste hoofdstuk van zijn levensverhaal te lezen staat (in verdediging van zijn positie tegenover God): „O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot Zijn woning mocht komen. Zie, ga ik naar het oosten. Hij is er niet; en naar het westen, ik bespeur Hem niet; werkt Hij in het noorden, ik aanschouw Hem niet, keert Hij zich naar het zuiden, ik zie Hem niet."
Het verlangen naar een signaal van God is er altijd al geweest en de worsteling om een duidelijk blijk van Gods betrokkenheid bij ons menselijk bestaan heeft het leven van het volk van God van alle tijden gekenmerkt.
Wat ons in deze tijd aangaat: God gaf het allerduidelijkste signaal van Zijn betrokkenheid bij mens en wereld in de zending van Zijn Zoon Jezus Christus, die eenmaal sprak „Wie Mij gezien heeft die heeft de Vader gezien". O, mocht er in deze zin een geestelijke vernieuwing in onze kerken komen, dat ons de genade ten deel mocht vallen, vele eeuwen na Zijn verschijning levend in een vermaterialiseerde, verwetenschappelijkte en vertechniseerde wereld, Jezus Christus in alle facetten van Zijn werk en persoon opnieuw lief te krijgen en ons met een onuitsprekelijke vreugde over Hem te verheugen. Want wie in een waar geloof aan Hem verbonden mag zijn die mag en zal daarin toch ook gemeenschap met de God en Vader van Jezus Christus mogen ondervinden.
Deze overwegingen zijn bedoeld als inleiding op de ambtsdragersconferentie van 7 april 1984 die in dit blad al eerder werd aangekondigd.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1984

De Wekker | 8 Pagina's

Godservaring

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1984

De Wekker | 8 Pagina's