Ethiopië in de bijbel (Ethiopië in de bijbel, nu en de leprazorg I)
De naam Ethiopië klinkt de geregelde bijbellezer vertrouwd in de oren. Weliswaar hebben de grenzen van Ethiopië in de bijbeltijd anders gelegen dan vandaag, maar dat neemt niet weg dat de naam Ethiopië veel bijbellezers méér zegt dan bijv. Zambia, Zaïre of Kameroen.
Eerst iets over de naam. In spijkerschrift luidt die „Koesjoe", in het Hebreeuws „Koesj". De Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) heeft „Ethiopië. „Koesj" is de fonetische spelling van „Kusch", de naam van de oudste zoon van Cham. De Statenvertaling heeft „Chusch" en „Morenland", de Nieuwe vertaling „Kusch" en „Ethiopië".
Al in Genesis 2:13 is sprake van Ethiopië als het land waar de uit de paradijsrivier voortgekomen Gihon (de Nijl) omheen stroomt. En wie Nijl zegt, zegt Egypte. In de bijbel worden Ethiopië en Egypte dan ook meermalen in één adem genoemd. In de volkenlijst van Genesis 10 wordt in vers 6 Kusch als de oudste zoon van Cham genoemd, vóór Mizraïm (de Hebreeuwse naam voor Egypte). In Jesaja's tijd waren Ethiopië en Egypte tijdelijk tot één rijk verenigd, onder Ethiopische heerschappij.
Toen zond Ethiopië een gezantschap naar koning Hizkia in Jeruzalem, om hem over te halen mee te doen aan een bondgenootschap tegen de koning van Assur. Vandaar dat de maarschalk van Sanherib in 2 Koningen 18:21 veronderstelt dat Hizkia vertrouwt op „de geknakte rietstaf Egypte"! In kano's, gemaakt van de papyrusvezel (biezen boten) kwam het gezantschap „uit het land van het vleugelgegons" (het gonsde er van de insekten!) de Nijl afzakken: gezanten van een rijzig en glanzend volk, wijd en zijd gevreesd, een volk, heerzuchtig en wreed, welks land rivieren doorsnijden (Jesaja 18:2, 7).
Ethiopië gold in de bijbeltijd als het verstgelegen land. Van de Perzische koning Ahasveros wordt dan ook verteld dat hij over honderdtwintig gewesten regeerde, van Indië (India) tot Ethiopië (Esther 1:1).
Maar ook Ethiopië zal straks in de Pinksterzegen delen! Ze zullen komen om de HERE offers te brengen (Zefanja 3:10).
Aanzienlijken zullen naderen uit Egypte, Ethiopië zal haastig de handen uitstrekken tot God (Psalm 68:32). Het voorspel op de geschiedenis van de kamerling uit Handelingen 8 is al in het Oude Testament te horen! Misschien moet in dat licht ook de moeilijk te verklaren profetie uit Jesaja 43:3 worden gezien: „Ik geef Egypte, Ethiopië en Seba als losgeld in uw plaats". Zoals Israël tijdens de ballingschap de volkeren toebehoorde, zo zullen eens deze volken „bij Israël worden ingelijfd".
Wist u dat Mozes ook een Ethiopische vrouw had? Het staat in Numeri 12:1. Mirjam heeft hem dat heel kwalijk genomen.
Is het een Ethiopische vrouw geweest die in het aangrenzende Egypte woonde en die met Israël meegetrokken was bij de uittocht uit dat land? Het zou kunnen, want er was veel volk met hen meegetrokken: „een menigte van allerlei slag" (Ex. 12:38)! Mirjam lijkt wel haast blij geweest te zijn dat ze iets had gevonden waarop ze Mozes kon aanvallen, want haar werkelijke bezwaren raakten in feite niet die vrouw. Overigens kan men zich afvragen waarom Mozes deze Ethiopische tot vrouw nam naast Zippora. Was zijn verhouding met Zippora niet zo best meer, na de besnijdenis van Gersom (Ex. 4:24 e.v.), en nadat Mozes haar had weggestuurd (Ex. 18:2)? Was hij daarom onder de bekoring van de knappe Ethiopische gekomen? (Ethiopische vrouwen zijn knap!) We zullen het wel nooit te weten komen . . .
Ook verderop in de geschiedenis van Israël komen we Ethiopiërs tegen. De man die in opdracht van Joab aan David het bericht van Absaloms dood bracht, bijvoorbeeld (2 Sam. 18:21 e.v.). En Ebed-Melech, de hoveling die het bij koning Zedekia op durfde nemen voor Jeremia en die samen met drie anderen de profeet uit de put haalde. Een puur menselijk man, die Ebed-Melech, die ook zijn hersens gebruikte: zou u eraan gedacht hebben om eerst nog gauw wat lappen en oude kleren uit de schuur te halen zodat Jeremia die tussen de touwen en zijn oksels kom stoppen voor ze hem aan die touwen omhoog hesen? En dan is daar ten slotte ook nog de koningin van Scheba, op bezoek bij koning Salomo. Scheba - Seba - Sabeeërs: in de tijd van Job nog een nomadische roversstam, later een rijk dat zich van Arabië en Jemen tot over de Rode Zee naar Egypte en Ethiopië uitstrekte. In de Ethiopische versie van het verhaal over de koningin van Scheba wordt verteld dat de koningen van Ethiopië rechtstreeks afstammen van Menelik, een kind dat geboren zou zijn uit een verbintenis tussen koning Salomo en de koningin van Scheba. Het verhaal luidt dan dat Salomo de koningin onthaalde op een feestmaal en haar vervolgens in zijn privé vertrekken nodigde. De koningin ging daar op in, onder voorwaarde dat Salomo zich niet met geweld aan haar zou vergrijpen. Daarmee ging Salomo akkoord, maar hij had ook een voorwaarde: de koningin mocht niets wegnemen zonder zijn toestemming. Maar 's nachts kreeg de koningin zo'n dorst door de sterk gekruide maaltijd, dat ze wat water dronk. Dat werd door Salomo als woordbreuk gezien en daarmee achtte hij zich ontslagen van zijn belofte, haar niet tot vrouw te zullen nemen. De koningin keerde terug naar haar land, zo gaat het Ethiopische verhaal verder, en schonk het leven aan een zoon, die ze Menelik noemde: zoon van de wijze man. Deze Menelik zou later een bezoek aan koning Salomo hebben gebracht, studie hebben gemaakt van het joodse geloof, en gezalfd zijn tot koning van Ethiopië.
In 1899 werd Menelik II, koning van Shoa, die volgens de overlevering uit het huis van Salomo stamde, keizer van Ethiopië. Na hem werd zijn dochter Zauditu keizerin en zijn achterneef Ras Tafari regent. In 1928 wist de laatste door een staatsgreep de alleenheerschappij over Ethiopië te krijgen, en in 1930 liet hij zich tot keizer kronen: keizer Haile Selassie, negusa nagast (koning der koningen)! In 1974 kwam er een einde aan de heerschappij van „de kleine keizer", de „Vader van Afrika", zoals hij op een muurschildering uit 1973 in de Afrika Hall in Addis Abeba nog steeds wordt genoemd, en in 1975 werd Ethiopië een socialistische republiek.
Aan dat Ethiopië brachten mevrouw J. Braaksma en ondergetekende, gewapend met resp. camera en schrijfmachine, onlangs een bezoek in het kader van de leprabestrijding. Daarover een volgende keer meer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1984
De Wekker | 8 Pagina's