Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Niet zien en toch zien

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Niet zien en toch zien

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een van de dingen, die we bij het Pinksterfeest mogen leren is, dat we leven van dingen, die we niet zien.
Op de Hemelvaartsdag is de Heiland van ons heengegaan naar zijn Vader en sinds die tijd zien wij Hem niet meer, totdat Hij terugkomt. Dat behoort bij de tijd, die we de bedeling van het Nieuwe Testament noemen, maar het is helemaal niet zo gemakkelijk om dat te leren. Dezer dagen preek ik over een woord, dat Paulus aan de Corinthische gemeente heeft geschreven: „daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig".
Ik zie mijn jonge mensen kijken: wat een tekst. Wat kun je daar mee? Niet zien op het zichtbare maar op het onzichtbare? Daar kun je immers niet naar kijken? De zin lijkt een tegenstrijdigheid in zichzelf te zijn. Behoort zo'n tekst niet bij de vele woorden, die van jongeren (en veel ouderen) ver weg staan?
We leven in een wereld waarin het zien zo belangrijk is. Via de tv en geïllustreerde bladen Is er een grote beïnvloeding van heel onze moderne wereld. Midden in die wereld leven wij toch?

Er zijn andere mensen, die totaal anders tegen deze tekst aankijken. We lezen het gedeelte, waar deze tekst staat (2 Cor. 4:18) bij een ernstig ziekbed of op een oudejaarsavond en willen er dan troost uit putten in de vergankelijkheid van het leven.
In de nieuwe vertaling staat een kopje boven het stuk waar de tekst in staat met de woorden „Goede moed ook bij het sterven". Wel, dat past toch precies? Mensen moeten niet zo bezig zijn met het zichtbare, want dat gaat voorbij. Maar misschien bedenken we nog juist op tijd, dat de kopjes boven de bijbelgedeelten niet bij de bijbel behoren. Ze zijn door bijbeluitgevers erbij bedacht. We moeten ze kritisch beoordelen.
Heeft de apostel het over het sterven? Ook wel, maar lang niet alleen. Let er eens op wat er gebeurt, als u deze tekst ziet in het verband van Paasfeest, Hemelvaart en Pinksteren.
Als de apostel aan de gemeente schrijft, aan haar en aan zichzelf denkt, dan kan hij dat niet zonder aan het sterven en de opstanding van zijn Heiland te denken. Dat is een algemene en vaste regel en daar zouden we veel meer rekening mee moeten houden. Een poosje eerder had hij geschreven, dat wij altijd het sterven van Jezus in ons leven omdragen, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijke vlees zal openbaren. Hij, die de Here Jezus opgewekt heeft, zal ook ons met Hem opwekken. En waarom verliezen wij nu de moed niet? Omdat de Here Jezus naar de hemel is gegaan.
Waarom zien wij niet op het zichtbare? Omdat onze hoop en onze kracht ergens anders ligt. Stel je voor, dat we alleen moesten letten op wat er in onze wereld aan de gang is.
En toch gebeurt dat aan de lopende band. Daarom worden in onze wereld, en ook in de kerk, mensen soms heel hoogmoedig of eigenwijs. En anderen worden juist heel somber of wanhopig.
We zijn er hoe langer hoe meer aan gewend geraakt, ons op dit aardse leven te richten. Op onze gezondheid, of op de economie van de jaren tachtig, of op onze vrije tijd, of op de bewapening, of op onze werkloosheid, of op onze nieuwe auto, interessante dingen, of verdrietige, ja verschrikkelijke dingen, en we worden er op een geweldige manier door in beslag genomen.
Nu is er een heel grote tegenstelling gegroeid. Ons aardse leven, waaraan we geweldig vast zitten, en onze eeuwige bestemming, waarmee we minder dan ooit raad weten.

Het beste wat mensen dan nog weten te doen is, zich de vergankelijkheid van het leven te realiseren. Maar dat is nog heel wat anders dan naar het evangelie te luisteren. Toen in de Griekse wereld, waarin de Corinthiërs leefden, de wijsgeer Socrates onschuldig ter dood veroordeeld was, troostte hij zijn bedroefde leerlingen ermee, dat straks zijn goddelijke ziel aan zijn sterfelijk lichaam ontvloden zou zijn. Bedoelt de apostel dat ook niet? Neen, want de apostel leert ons dat ook ons lichaam van de Here is. De Corinthische gemeente wordt niet getroost met de tegenstelling ziel-lichaam, of met de tegenstelling vergankelijk-onvergankelijk, maar met de evangelieboodschap dat Jezus er is! En Jezus is er op die heel bepaalde manier, dat Hij bij zijn Vader, aan Diens rechterhand is, voor ons wel onzichtbaar, maar heel reëel.
Daarom is het zo'n troost om dit na te mogen zeggen: wij zien niet op het zichtbare maar op het onzichtbare.
Je hebt daar dus speciale ogen voor nodig. Ogen van het geloof. Ogen, die door de Heilige Geest in beslag zijn genomen en dan ook bijzonder zijn geoefend.
Ik bedenk dat niet, dat het een tekst is voor Hemelvaart en Pinksteren, neen de apostel geeft dat zelf aan als in hetzelfde verband gezegd wordt: God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft.
En in de tussentijd? In die tijd wonen wij in een tent. Maar de Here Jezus heeft plaats bereid in een huis dat niet met handen gemaakt is.
Al de tijd, dat we in een tent wonen, hebben we geen vakantie maar hebben we een taak. Al die tijd zijn we pelgrims. Eigenschap van de Israëliet was, dat zijn hart in Jeruzalem was, ook als hij ergens in Israël boer of handwerksman was. Maar drie keer per jaar mocht hij laten merken waar hij eigenlijk inwoner was. Op de grote feesten zag je hem Jeruzalem betreden. Daar woonde hij eigenlijk, én ook als hij weer terugging, bleef hij met zijn hart daar.

Hoe is het met een kerk die Hemelvaart en Pinksteren mag vieren? Hier op aarde leven wij „in den vreemde". Ver van de Here. U ziet wel dat dat heel iets anders is dan wat wel van iemand gezegd wordt: o, dat is iemand die ver van God leeft. Onbekeerd, bedoelen we dan. Maar in dit gedeelte van 2 Cor. 4 betekent „ver van de Here in den vreemde zijn" hetzelfde als: pelgrims zijn. Onderweg.
Schijnbaar heel eenzaam. Onze Koning en Heiland niet bij ons. Niet bij Hem. Maar helemaal getroost. Zoals de Israëliet bij God behoorde, als hij niet in Jeruzalem was, zo is het geheim van de kerk na Hemelvaart, van een gemeente die werkelijk Pinkstergemeente mag heten, dat ze haar kracht buiten zichzelf heeft.
Dat hebben onze vaderen ook bedoeld, toen ze ten aanzien van het Heilig Avondmaal zeiden, dat we ons leven buiten onszelf in Jezus Christus zoeken. O ja, en daar is het helemaal.
Dus mogen we soms aan het Avondmaal de aanwezigheid van de Here bemerken. Beloofd is het steeds; ervaren wordt het soms, als Hij het geeft. Dus mogen we soms enkele keren in ons leven echt merken dat de Here er is.
Maar in de regel leven we volgens de woorden: we wandelen door geloof, niet door aanschouwen.
De pelgrim wil graag voorgoed in de stad wonen. Maar ondertussen werkt hij op de plaats die hij kreeg hard. Wij stellen er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, om Hem welgevallig te zijn.
Mogen we elkaar daartoe oproepen? Niet: ongelukkig in het heden, vrezend voor de toekomst, maar: ons niet hechtend aan het zichtbare, maar met geloofsogen ziende op het onzichtbare? Schijnbaar vreemde taal. Maar de ontraadseling van een wonder geheim.

K. Boersma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1984

De Wekker | 8 Pagina's

Niet zien en toch zien

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1984

De Wekker | 8 Pagina's