Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De geografische gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De geografische gemeente

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de rede die dr. H.B. Weijland hield bij zijn inauguratie te Kampen, heeft de hoogleraar in het kerkrecht een lans gebroken voor een ruimere toepassing van andere normen bij het bepalen van de grenzen van de gemeente. Tot nu toe is men van gedachte geweest, dat er in één plaats slechts één gemeente kon zijn. Dr. Weijland noemt dit de éne geografische gemeente. Die éne geografische gemeente was tot heden het ideaal dat in de Nederlandse Kerken overheerste. Hier en daar ontstonden wel noodgemeenten, filiaalgemeenten, deelgemeenten en zelfs huisgemeenten, maar die toestanden oordeelde men altijd nog in strijd te zijn met het ideaal van de kerk. Dat ideaal was niets anders dan één kerk op één plaats.
In zijn rede tekent Weijland, hoe dit ideaal langzamerhand ontstaan is. Op dit punt hebben we geen behoefte om hem na te rekenen. Of het inderdaad zo is, dat in de vroege kerk de gedachte van de geografische gemeente niet zozeer gekend werd wil ik nu op zijn gezag wel aannemen. Maar zijn tekening van de ontwikkeling van de Reformatie behoeft hier en daar wél een bijstelling.
Of men inderdaad zó moet spreken van een enerzijds-anderzijds in Calvijns standpunt, is voor mij een vraag. Calvijn waarschuwt tegen een al te zwaar laten wegen van uiterlijke kwesties, die op zichzelf geen reden mogen geven tot een kerkelijke afscheiding. Dat was zijn houding tegenover de Lutheranen en het bepaalde ook zijn gedrag ten opzichte van de kerken in Engeland en die in Polen. In de situatie waarin de reformatie verkeert kan een zekere soepelheid niet ontbreken. Uiterlijke dingen kunnen geen scheiding brengen tussen het volk van God. Maar deze houding is, naar het me voorkomt in geen enkel opzicht in strijd met het „anderzijds", dat Weijland hier ter sprake brengt, nl. dat er grenzen zijn aan de verdraagzaamheid. Die grenzen liggen in de belijdenis. En men vertekent het beeld, wanneer men zegt dat Calvijn slechts door het Lutherse confessionalisme gedrongen werd een keuze te doen, een confessionele keuze voor de geografische gemeente.
Het lijkt wel, alsof Calvijn hier opeens de meer bekrompen geest wordt, die aan de wieg heeft gestaan van de opvattingen die onder de gereformeerden in onze landen de overhand kregen. Zij hebben, straks daarin door Dordt ondersteund, ertegen gewaakt, dat de geografische gemeente een plurale invulling kreeg. Daarmee bedoelt Weijland: de gereformeerden hebben zichzelf met hun confessie opgeworpen als de vertegenwoordigers van Gods kerk in deze landen.
Men kan aan deze historische tekening niet het karakter van een eenvoudige reductie der werkelijkheid ontzeggen. Bedoelt Weijland inderdaad, dat men de gereformeerden van de zestiende eeuw begaafd mag achten met de wijde oecumenische idealen van de gereformeerden van de twintigste eeuw? Doet men hun geen onrecht met het verwijt, dat zij een confessioneel-geografische gemeente hebben gesticht, terwijl een pluraal-parochiaal stelsel voor de hand had gelegen: een kerk van doopsgezinden, evangelisch-katholieken, humaniserende christenen, calvinisten en lutheranen?
Hoe dit historisch overzicht ook in elkaar zit, het vormt slechts een onderdeel van een gedachte, die later wordt uitgewerkt: een gemeente, een plaatselijke kerk moet binnen haar geografische ruimte ook onderdak bieden aan andere gezindheden, modaliteiten, die een eigen zelfstandige structuur kunnen hebben. Alternatieven komen dan ook aan bod.
Het ideaal dat dr. Weijland daarbij voor ogen staat is de situatie van na 1886, toen in verschillende plaatsen naast, tegenover de Christelijke Gereformeerde Kerk een dolerende gemeente werd gesticht, en na de Vereniging van 1892 deze afzonderlijke gemeenten als A en B-kerk binnen het éne kerkverband jaren aaneen bleven voortbestaan. De synoden van de Gereformeerden Kerken hebben altijd aangedrongen op een wérkelijk samengaan van de plaatselijke kerken in een ineensmelting. Maar deze oproep tot wérkelijke kerkelijke vereniging heeft niet de instemming van dr. Weijland. Naar zijn gedachte zijn allerlei verschillen over de rug van een plaatselijke gemeente uitgevochten. Met dit laatste oordeel meen ik te kunnen instemmen en het zal niemand bevreemden, dat we van gedachte zijn dat de Vereniging van 1892 in werkelijkheid geen Vereniging was.
Maar, nu men voorgaf, met elkaar op dezelfde basis te willen staan voor Gods aangezicht, nu lag er niets méér voor de hand, dan dat men ook tot ineensmelting overging.
Dr. Weijland is van gedachte, dat dit laatste berustte op een valse premisse, nl. dat een plaatselijke gemeente ook werkelijk een geloofseenheid moet vormen.
Men kan op de vingers narekenen, dat zijn model is toegesneden op wat er op dit moment in de Gereformeerde Kerken aan de hand is, en op wat zich reeds aankondigt in het proces van Samen op Weg.
Er ontstaan groepen, deelgemeenten, noodgemeenten die als zodanig erkend moeten en willen worden, en die toch geïntegreerd dienen te worden binnen een structuur, die hun het voorrecht gunt van een afzonderlijke positie in confessioneel opzicht, in politieke benadering, in praktische aanpak.
Wat naar mijn gedachte Weijlands ideaal voor de zestiende eeuw zou zijn: een superorganisatie, die gelijkelijk doopsgezinden, nationaalgereformeerden, Lutheranen etc. in zich opnam, dát is nu zijn ideaal en streven ter oplossing van het kerkelijk vraagstuk, dat zich in Nederland voordoet.
Het komt er op neer, dat er binnen één geografische regio een pluraliteit aan confessionaliteit, en aan spiritualiteit zal zijn, die niettemin de eenheid niet in de weg staat.
Die eenheid moet dan wel niet gezocht worden in de plaatselijke gemeente, maar op classicaal niveau.
Ik meen, dat deze constructie aan grote bezwaren lijdt. Zij heeft één voordeel. Met één gebaar, een administratief gebaar weliswaar, wordt de hele geschiedenis uitgewist, en dat zou op zichzelf niet zo erg zijn, voorzover zij immers niet meer levend aanwezig is, maar met één gebaar zou ook de eenheid van kerkelijk Nederland zijn hersteld.
Wij zouden kunnen zeggen dat ieder op zijn eigen manier gereformeerd kan en mag zijn en dat het eigenlijk niet van belang is. Ons kerkelijk model zou er op berekend zijn. Staat het je in deze wijk niet aan, ga naar de andere, en passeer daarbij onderweg twee, drie kerken van eigen kerkverband: we laten ons door de geografie niet ophouden, door de confessie ook niet, wij zoeken daar de gemeenschap van het geloof, waar deze ons het meest aanspreekt.
Zó is, schandelijk genoeg, reeds de praktijk, en zeer zeker niet alleen binnen de ándere kerken van de z.g. gereformeerde gezindte. Maar, o wee, wanneer dit ons geen ergernis meer is, wanneer het ons ertoe verleidt een structuur te zoeken, die aan het kwaad van de kerkelijke verdeeldheid zelfs een eigen vorm verleent. Hier is het oecumenisch ideaal misschien bereikt.
Maar hier is de echte eenheid van de kerk voorgoed, ook als ideaal buiten de deur gezet. En daartegen moeten we wel protesteren. De katholiciteit van de kerk is verdwenen. En liever willen we leven met een voortdurende doorn in het vlees, die ons klein houdt, dan dat we een blijvende structuur zouden opnemen in ons denken, die ons doet vergeten hoe hoog onze roeping is: een werkelijke eenheid van allen die de Here in oprechtheid vrezen.
Daarom kunnen we deze gedachten niet overnemen.
Ik weet, dat in ons eigen kerkelijk leven een tendens is in deze richting. Maar zij mag er niet legitiem zijn, ook al zal hier en daar een classis vanwege de hardigheid der harten iets moeten toelaten. Maar van den beginne is het zo niet geweest. Het moet en mag ook niet blijvend zijn. Roeping van Godswege blijft een eenheid van allen die God vrezen op basis van Woord en belijdenis. Wie eenmaal A zegt moet doorgaan tot Z. Laten we dít alphabet aan de mensen niet leren.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1984

De Wekker | 8 Pagina's

De geografische gemeente

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1984

De Wekker | 8 Pagina's