Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoop op God (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoop op God (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijn ziel zegt: Mijn deel is de HERE, daarom zal ik op Hem hopen, Klaagl. 3:24

Opvallend is in het gedeelte waarin onze tekst staat de verandering die heeft plaats gegrepen. Het hoofdstuk begint met de uitspraak: Ik ben de man die ellende heeft gezien. Wat die ellende inhoudt is in allerlei beelden breedvoerig getekend. De felle kleuren van de verbolgenheid van God verblinden onze ogen. Gód keert zich tegen hem. Hij is voor hem een verscheurend dier. Hij drijft hem in het nauw en geeft geen enkele gelegenheid om te ontsnappen. „Ik ben vergeten wat geluk is", zo vat Jeremia al het onheil samen dat over hem kwam.
Tegen die achtergrond is de tekst die we hierboven afschreven een totaal ander geluid. En de vraag is, hoe het tot deze verandering kwam. Men kan er twee dingen van zeggen, die met elkaar samenhangen. Het eerste is de overgang die we aantreffen van de Hij-vorm, naar de Gij-vorm. Daarmee bedoelen we dat de dichter van dit klaaglied eerst spreekt over God. En dit spreken óver God gaat over in een spreken mét de HERE. Opmerkelijk is die verandering.
Dat een mens over God spreekt is vandaag iets bijzonders. En nog meer is het een bijzonderheid, wanneer een mens, over God sprekende, het onheil dat geschiedt, in verband brengt met Hém. Wij zijn zover gekomen, dat we dit niet meer durven te doen. Ons spreken over God heeft in het beste geval iets van een poging om Hem te vrijwaren van de gedachte, dat Hij iets met onheil te maken zou hebben. God is de goede God! God is de God van het heil. Er is geen sprake van, dat Hij iets te maken zou hebben met kwaad, met leed, met onheil, met oordeel of verbolgenheid.
De profetische dichter van dit lied heeft deze theologische sprong niet kunnen maken.
Ik noem het een theologische sprong, omdat zij getuigt van een afstandelijkheid, die over de dingen spreekt. Maar zelfs in dit spreken durft de profeet het niet aan om te doen alsof God met het kwaad niets te maken heeft. Hij brengt het in een nauwe relatie met Gód, ook al spreekt hij over Hém: Hij heeft mij in duisternis gevoerd. En zie, dáárin is verandering gekomen. In plaats van het spreken over God en zijn nood komt er een roepen tot God vanuit zijn nood.
Velen maken deze verandering niet mee. Zij blijven staan bij een spreken over God. Soms is het een diepzinnig, een bijna wijsgerig spreken over God. En soms is het een lichtzinnig en zeer oppervlakkig spreken over God. Maar hoe dan ook, hun spreken over God getuigt ervan dat zij geen verstand hebben van een roepen tot God.
En daartoe is het bij Jeremia gekomen. In plaats van het spreken over God komt het roepen tot God: Gij hebt mijn ziel het heil doen derven: ik ben vergeten wat geluk is. Hier is het roepen tot God gekomen in de plaats van de vele woorden over Hem. Nu zegt Jeremia: Gij. Gij hebt mijn ziel het heil doen derven!
We dienen toe te geven, dat zulke taal ons verwaten voorkomt. Wie zou zo iets tegen God durven zeggen? Zou Jeremia niet veel meer op zijn plaats geweest zijn, wanneer hij had getuigd, dat zijn eigen zonden hem al deze ellenden hadden gebracht?
Dit laatste ontkent de profeet in geen geval. Maar het is hier ook niet direct aan de orde. Blijkbaar kan iemand vanuit de beschouwing der dingen geleid worden tot de levende ervaring van de dingen voor Gods aangezicht, wanneer hij Gij leert zeggen.
Gij, o HERE, hebt mijn ziel van het goede beroofd.
Ik noemde dit een verandering, wanneer iemand niet meer over God spreekt, maar het leert om met, en tot de HERE te spreken over de nood, die de ziel teistert.
Hier verdwijnt de beschouwelijke theologie. Zij maakt plaats voor de praktische kennis van God zelf, die Godskennis, waarbij God werkelijk God wordt en waarbij een mens werkelijk een mens wordt, een nietig en een zondig schepsel voor het aangezicht van de levende God.
De tweede verandering, die tot de heerlijke belijdenis van onze tekst voert bestaat in het feit, dat de profeet niet meer spreekt over de uiterlijke dingen, hoe verbijsterend die ook waren! Neen, hij spreekt nu over de uitwerking ervan op zijn eigen innerlijk. Immers nadat hij in vers 19 zijn zaak in de aandacht van God heeft aanbevolen, wijdt hij er in vers 20 zelf nu ook de volle aandacht aan.
Eerst vroeg hij Gods aandacht voor de bitterheden die hem hadden getroffen: Gedenk aan mijn ellende, aan mijn omzwerving, aan de alsem en aan het vergif. Ellende, ballingschap, alsem, gif. . . zó tekent hij zijn leven. En hij vraagt er Gods aandacht voor: gedenk er aan. En vervolgens wijdt hij zelf ook alle aandacht er aan: zo vaak mijn ziel dit gedenkt, buigt zij zich neder in mij.
Ook dit verdient een verandering te heten: dat iemand niet meer over de dingen spreekt, als over uiterlijke omstandigheden, maar dat hij ze benoemt naar de innerlijke ervaring, die hij ervan heeft.
Ook dat is een zeldzaamheid geworden, ofschoon vandaag heel de wereld roept om ervaring. Immers zodra déze verinnerlijking optreedt, waardoor de dingen naar binnen slaan, en ons daar teisteren, zijn wij er op uit om de mensen de weg te wijzen naar een psycholoog of naar een psychiater. Zo handzaam willen we nog zijn, dat we de mensen verwijzen alsof ze op onze introductiebriefjes voor specialisten zaten te wachten. We zijn bang geworden voor innerlijkheden. En dit geldt vooral wanneer zij een bevindelijke kleur dragen, de kleur die de neergebogen ziel kenmerkt. Een mens, die in zichzelf gebogen is, wiens ziel zich neerbuigt in innerlijke verontrusting, over zulk een mens moet men niet te veel spreken.
Hoe zou dit komen? Zou de mens onszelf onrustig maken? Zouden we bevreesd zijn, om aan déze ervaring van een mens voor Gód herinnerd te worden?
Hoe zeldzaam schijnt deze innerlijke verbrokenheid te worden, die ons met God over God en de dingen doet spreken. Hoe zeldzaam is onszelf dit innerlijke sterven, waaruit echter het ándere, het nieuwe leven geboren wordt, dat ons doet belijden: de HERE is mijn deel zegt mijn ziel!
En toch behoort deze heilzame verandering van het spreken óver God naar het spreken met God tot het geheim van een geheel nieuw en ander leven:
Ik zal tot God mijn steenrots spreken.
Waarom, HEER, vergeet Gij mij.
Het behoort tot het geheim van het evangelie zelf.
Wie is de man die ellende gezien heeft?
We zeggen dat het Jeremia is en wie zou ons daarom lastig vallen?
Maar is het niet veel meer Christus, in Wie dit woord vervuld is geworden?
Hij heeft óver God gesproken. Hij heeft Hem ons geopenbaard.
Alles wat wij weten, weten wij omdat de Zoon de Vader kent. En Christus heeft meer nog tót God gesproken. In zijn spreken met God ligt een grotere openbaring dan in zijn spreken over God. Immers Hij is meer dan alleen een profeet, die ons zegt wie God is. Hij is een Borg, een Middelaar, die in onze plaats de vloek, de verbolgenheid heeft gedragen. Hij heeft ook de toorn weggedragen.
En daarom is er in Hem heil voor mensen, die sterven, en zie, zij leven.
Er is in Hem heil voor mensen, die constateren dat hun geluk voorgoed verleden tijd is en dat dit alles te maken heeft met hun innerlijk verstaan en beleven van wat een leven met Gód is. En terwille van Christus en door Hem alleen is er dan die verandering, die alle veranderingen verre overtreft en die ons in onze onrust en verlatenheid doet zeggen:
de HERE is mijn deel, zegt mijn ziel,
daarom zal ik op Hem hopen.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's

Hoop op God (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1985

De Wekker | 8 Pagina's