Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat is gereformeerd? (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat is gereformeerd? (III)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De belijdenis: niet meer van toepassing?
Soms kan men de gedachte vernemen, dat het beroep op Schrift en belijdenis niet meer voldoende is om de grondslag van kerkelijke eenheid aan te duiden. Wanneer men zegt: wij hebben elkaar immers gevonden op basis van Schrift en belijdenis, kan men op verweer stuiten. Dit beroep schijnt achterhaald te zijn. Immers er zijn er zo velen, die dezelfde woorden spreken. Er zijn zo veel kerken, die zich op deze grondslag beroepen. Maar de vraag is, of men zich er aan houdt. En de vraag is ook, of men bereid is om datgene wat in Schrift en belijdenis tot uitdrukking wordt gebracht volledig te laten doorwerken in prediking en pastoraat.
We hebben hier met twee verschillende kwesties te maken. De eerste kwestie is, of men vandaag nog wel toe kan met een beroep op Schrift en belijdenis.
Dat die kwestie niet zonder actuele betekenis is, kan blijken uit hetgeen we om ons heen zien gebeuren. De Hervormde Kerk heeft terzake van de binding aan de belijdenis een ietwat ruimer standpunt ingenomen. Het befaamde artikel 10 van de „nieuwe" kerkorde formuleert, dat de kerk in dankbare gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift als de bron der prediking en enige regel des geloofs ook in haar ambtelijke vergaderingen in gemeenschap met de belijdenis der vaderen en in het besef van haar verantwoordelijkheid voor het heden, zich strekkende naar de toekomst van Jezus Christus, belijdenis doet van de zelfopenbaring van de Drieënige God. De kerk doet belijdenis van Gods zelfopenbaring. Maar de kerk doet dit „in gemeenschap met de belijdenis der vaderen".
Wat déze gemeenschap met de belijdenis inhoudt is niet geheel en al duidelijk. Men kan over de term een breed dispuut opzetten, maar zo veel is wel zeker, dat men de formulering goed en verkeerd kán opvatten.
De Gereformeerde Kerken hebben in hun synode van Dordrecht (1971) de uitdrukking „dynamische binding aan de belijdenis" ingevoerd. Het ondertekeningsformulier luidt op het punt van de binding aan de belijdenis nu als volgt: "Wij beloven ons, in eenheid van het ware geloof, trouw te zullen houden aan het belijden der kerk, dat de vaderen tot uitdrukking hebben gebracht in de drie algemene belijdenisgeschriften en in de drie formulieren van enigheid. Wij zullen daarom tegenstaan en helpen weren, al wat dit belijden weerspreekt!

Justitieel-Judicieel
Men kan deze zinsnede niet verstaan, wanneer men niet de achtergrond in het oog houdt, die voornamelijk getekend wordt door de hantering van twee begrippen, die in de discussie nog al eens tegen elkaar werden uitgespeeld. Ik bedoel de begrippen judiciële en justitiële leertucht. Het eerste begrip houdt in dat de kerk een judicium geeft, een oordeel uitspreekt over een bepaalde leerstelling, b.v. of de leer der verzoening, zoals deze werd voorgedragen door dr. Wiersinga in overeenstemming is met de Schrift. De kerk kan daarover een oordeel uitspreken. Maar daar moet het bij blijven. Daaraan mag geen kerkrechtelijke, kerk-justitiële consequentie worden verbonden. Een tijdlang heeft men in de Gereformeerde Kerken geloofd op deze wijze het kwaad van een leerafwijking te kunnen bestrijden.
De kerk stelt geen daad. Zij spreekt slechts een woord. Deze onmachts-positie is naar mijn diepe overtuiging binnen de Gereformeerde Kerken gaan heersen, omdat men in het verleden de kerkelijke tucht heeft misbruikt. Ik denk hier aan de op dit punt wel heel sombere oorlogsjaren. Had men tóen maar volstaan met het geven van een judicium, zonder daaraan zulke justitiële maatregelen te verbinden! Niet dat zulk een oordeel onaangevochten had moeten blijven, maar het had in geen geval zulke ontstellende kerkelijke consequenties mogen hebben. Het was daarna vanzelf wel verdwenen, dit judicium, zoals immers de hele zaak van de pasivicatieformule enz. geruisloos verdwenen is.
Welnu, déze hantering van de beide bovengenoemde begrippen is kerkrechtelijk gezien op geen enkele wijze te verdedigen. En zij heeft plaats moeten maken voor het begrip van een „dynamische" binding, niet aan de belijdenis, maar aan het belijden. Men heeft de belijdenis: maar de tekst, de letter ervan, zegt ons minder. Wij voelen ons gebonden aan het belijden der vaderen. Wij weten ons één en in gemeenschap met hen. En daarom zeggen ons hun formuleringen minder dan hun diepere geloofsmotieven, die aan deze formulering ten grondslag liggen.
Zo heeft men ruimte geschapen ten aanzien van de belijdenis. Men heeft, formeel gesproken, haar buiten spel gezet.

Letterknechterij?
Willen wij dan een pleit voeren voor de letter? Leggen wij dan een zo grote nadruk op een strikte, formele, uitwendige binding aan de belijdenis? Geenszins. Maar men moet niet tegenover elkaar stellen wat beslist bijeen behoort. Geest en kracht vormen voor ons geen tegenstelling met een zorgvuldige formulering.
Geest en kracht komen juist aan hun trekken binnen en door middel van een zorgvuldige keuze van de woorden. Neen, beschuldig ons niet van letterzifterij. Ten aanzien van de binding aan de belijdenis haal ik met instemming aan de woorden die Van Velzen in 1848 schreef aan het adres van Groen van Prinsterer: „Zal er voor de Gereformeerde Kerk in Nederland iets goeds kunnen verwacht worden, dan moet opregt, zonder voorbehouding, het wettig gezag van hare Belijdenis-schriften worden erkend. Geene loslating, maar ook geene bekrompenheid! Wie opregte en volledige overeenstemming met de Belijdenisschriften betuigt, en zich niet daartegen openbaart, mag niet verdacht worden gehouden. Ook moet de wijze van voorstelling in ieders vrijheid worden gelaten. Bij de Apostelen zelve is verscheidenheid in de voorstelling. Onder de vroegere getrouwe vaderlandsche Godgeleerden werd, bij opregte overeenstemming in de waarheid, verscheidenheid gevonden. Niemand valle dan den anderen lastig om dergelijk verschil. Integendeel, dat die verscheidenheid met de menigvuldigheid der gaven hoog gewaardeerd worde; maar dat allen, als één lichaam, waarvan CHRISTUS het Hoofd is, als één gebouw, steunende op het fundament der Profeten en Apostelen, waarmede onze Belijdenisschriften ten volle overeenkomen, zich openbaren" (Apologie der kerkelijke Afscheiding in Nederland, Amsterdam 1848, blz. 52v.).
Het kan ons niet onbekend zijn, dat Van Velzen veel gedaan heeft voor het herstel van de eenheid der Afgescheidenen. Voor een belangrijk deel gelukte hem dit door de vaste lijn der belijdenis te hanteren voor het kerkelijke leven.
Zonder krampachtigheid, zonder knechting aan een letter, zonder jacht te maken op broeders die wellicht sommige zaken anders zouden formuleren.
Maar dan ging het wél om dezelfde zaken. Daarin was eenstemmigheid. Men moet dezelfde lijn constateren in de geschiedenis van de kerk hier in Nederland rond de Dordtse synode. Zowel toen als in de negentiende eeuw ging het strikt genomen om binding aan de belijdenis, dat is ook binding aan het hart van de belijdenis. Dat wist men van elkaar. En juist daarom had men geen behoefte aan zulke mystificerende formules, die met zorg zijn gekozen, om hén die van de belijdenis afwijken, ofschoon zij zich beroepen op het belijden, de hand boven het hoofd te houden.

Beweren of bewijzen
Let wel, we voeren geen pleit voor ketterjacht. Ketters worden vanzelf wel openbaar. Maar we voelen in de kerk niets voor het scheppen van een rustplaats voor onoprechtheid. Daarom wijzen we deze formulering af. Wie een grondslag voor de kerk zoekt, en die ís er, vindt haar in de binding aan Schrift en belijdenis. Niets meer. Niets minder. Daartoe hebben de ambtsdragers zich verplicht. Daarop moeten zij worden aangesproken. Want die belijdenis moet gekend, beaamd en gehandhaafd worden. Wie daarvan afwijkt moet weten, dat hij de grondslag van een kerk en van een kerkverband aantast. Want op die basis hebben wij elkaar gevonden.
Maar wie een ander beticht, dat hij er niet bijhoort, zal dit met de stukken dienen te bewijzen. Op die en die punten. En om die en die reden. En doet hij dit niet, dan maakt hij zich schuldig aan dezelfde kerkelijke zonde: hij tast aan hetgeen voor de kerken wezenlijk is, nl. haar grondslag. Of men dit doet op de manier van een afwijker, óf op de manier van een valse beschuldiging blijft om het even. Het kwaad is geschied. En indien de kerk niet ongemoeid mag laten wie haar grondslag breekt door af te wijken van de aangenomen leer, mag zij ook niet ongemoeid laten hém die door het simpele feit van verdachtmaking-zonder bewijs dezelfde grondslag aantast. Van Martin Bucer kennen we een gezegde dat hier van toepassing is: „indien beweren hetzelfde zou zijn als bewijzen waren we gauw klaar". Er zijn echter een heleboel mensen, die het onderscheid niet weten tussen beweren en bewijzen. Zouden niet velen uit onze kerken, waar zij hun domicilie ook hebben, op dit punt een grote onwetendheid aan de dag leggen? En zouden er niet slechts weinigen zijn, ik moet vrezen slechts zeer weinigen, voor wie déze onwetendheid, wel eens tot schuld wordt voor God?

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1985

De Wekker | 8 Pagina's

Wat is gereformeerd? (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juli 1985

De Wekker | 8 Pagina's