Het gouden kalf op catechisatie? (I)
Waarschijnlijk vindt u dit een merkwaardig onderwerp voor enkele Wekkerartikelen. Welk verband zou er nu kunnen bestaan tussen de geschiedenis van het gouden kalf en een of ander catechisatievertrek?
Voor ik u uit de droom help wil ik u graag eerst herinneren aan de bedoeling waarmee de Israëlieten het gouden kalf gemaakt hebben.
De bedoeling was niet een afgod te gaan dienen.
Die indruk wordt wel gewekt door wat er in Exodus 32:1 staat. We lezen daar dat het volk Israël tegen Aäron we weten niet wat er van hem geworden is.
Mozes is hoog op de berg. Misschien al een week of zes - en voor de Israëlieten ligt die vreselijke grote woestijn.
Ze moeten verder, maar hoe zal dat gaan zonder Mozes die de middelaar was tussen hen en de Here?
Mozes is weg. Nu moeten ze zelf „iets" hebben, dat het contact tussen hen en de Here weer herstelt.
Het gaat dus denkelijk niet om een afgod.
In die mening worden we versterkt wanneer we in vers 5 de uitspraak van Aäron lezen: Morgen is er een feest voor de Here.
Dat is een antwoord op de uitroep van het volk dat - toen ze het gouden beeld zagen - riep: Dit is uw God, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd.
En Israël zal nog wel niet vergeten zijn, dat het de Here was, die dat had gedaan.
Wat is dan de zonde van Israël? Dat ze de Here gingen dienen op een door hen zelf uitgedachte wijze.
Nu Mozes ver weg was wilden ze de Here dichterbij brengen door een beeld van een (stier?)kalf. En dat beeld wilden ze voor zich uitdragen de grote woestijn in.
Het gaat in deze geschiedenis dus niet om zonde tegen het eerste gebod (geen andere goden), maar om zonde tegen het tweede gebod: geen beeld maken.
Het blijkt nog al eens moeilijk te zijn de betekenis van de beide eerste geboden van elkaar te onderscheiden.
Toegegeven moet worden dat de zonde tegen het tweede gebod ook heel dicht bij de zonde tegen het eerste gebod ligt.
De geschiedenis van Israël bewijst dat de zonde tegen het tweede gebod altijd uitloopt op zonde tegen het eerste.
Denk maar aan de kalverendienst van Jerobeam, die „zoon van Nebat die Israël zondigen deed". Telkens weer keert die laatste uitdrukking weer, wanneer gesproken wordt van de steeds verdergaande afval van Israël van de Here.
Het blijft niet bij het maken van een beeld.
Het is zelfs niet mogelijk de Here te dienen met behulp van een beeld, want dan ben je in feite al met afgoderij bezig.
Hoe moeilijk het dan ook is een grens te trekken tussen zonde tegen het tweede gebod en zonde tegen het eerste gebod (geboden die vroeger ook vaak samen behandeld werden) toch is het belangrijk het onderscheid in het oog te houden.
Wanneer de Here in het tweede gebod verbiedt een beeld van Hem te maken dan verbiedt Hij daar elke poging om Hem op een eigen, door ons zelf uitgedachte wijze te dienen.
Want ons hart is zo arglistig.
We kunnen onszelf wijs maken, dat we toch alleen de Here willen dienen hoewel we ons laten lelden door onze eigen gedachten over God. Immers wanneer we ons God indenken op en naar eigen gedachten, kunnen we ook over Hem beschikken. Dan kunnen we in feite met Hem doen wat we willen.
Dan kunnen we - net als de Israëlieten wilden - Hem voor ons uitdragen. Hem meenemen.
In de tijd van Eli hebben de Israëlieten iets dergelijks geprobeerd met de ark der verzoening. In de strijd met de Filistijnen, die voor de Israëlieten op een nederlaag dreigde uit te lopen - namen ze de ark uit de tabernakel om op die wijze „God" mee te nemen in de strijd en zo de overwinning te behalen.
Het is hen op een verschrikkelijke manier duidelijk geworden dat God zich niet laat meenemen.
De enige weg voor Israël was de weg van verootmoediging, vertrouwen en gehoorzaamheid geweest.
Zó - en op geen enkele andere wijze wil de Here gediend en vereerd worden.
Uit deze voorbeelden zien we dat de woorden, waarmee onze Heidelbergse Catechismus het tweede gebod verklaart wel een zwaar geladen betekenis hebben.
Ik bedoel de woorden uit antwoord 96: dat wij God in geenerlei wijze afbeelden en op geen andere wijze vereren, dan Hij in zijn Woord bevolen heeft.
En dat vereren slaat niet alleen op ons bidden en zingen, maar op ons hele leven met de Here.
Uit vraag en antwoord 98, waar sprake is van de levende verkondiging van zijn Woord blijkt trouwens ook overduidelijk dat het gaat om het tweerichtingenverkeer.
Over de wijze, waarop God tot ons komen wil én de wijze, waarop wij in antwoord daarop tot de Here mogen en moeten komen.
Het tweede gebod is dan niet alleen een nadere explicatie van het eerste gebod, maar ook een verwijzing naar het derde en in feite naar alle volgende geboden.
Duidelijk zal ook zijn, dat het niet alleen maar gaat om houten of stenen beelden.
We mogen ook geen denkbeeld van de Here ontwerpen. Ik zeg met nadruk ontwerpen.
Het tweede gebod verbiedt ons niet over de Here te denken. Wanneer dat waar was zou alle spreken over Hem en uiteindelijk ook het dienen van Hem een onmogelijk iets worden.
Dan zouden we er in de meest letterlijke zin alleen maar het zwijgen toe kunnen doen.
Maar in ons denken en spreken moeten we ons altijd weer laten leiden door het Woord van God.
Het is heel erg belangrijk dat ook te bedenken, wanneer er sprake is van een (andere) theologische visie.
De indruk wordt namelijk nog al eens gevestigd dat diepgaande verschillen niet teruggevoerd moeten worden op een verkeerd verstaan van Gods woord, maar alleen op een verschil in visie. Zo in de trant van: we hebben wel dezelfde Bijbel en dienen wel dezelfde God, maar hebben nu eenmaal een verschil van visie op het verstaan van dat Woord en op de manier waarop we de Here moeten dienen. Nu zal ik beslist niet ontkennen dat er grote en moeilijke vragen zijn in betrekking tot het verstaan van Gods Woord.
Vragen die zeker niet met enkele eenvoudige artikelen afgedaan kunnen worden.
Wanneer echter de resultaten van een totaal andere theologische visie op heel eenvoudige wijze gepresenteerd worden dan is het m.i. niet alleen geoorloofd maar ook onze plicht om daar vraagtekens bij te zetten.
Om - heel voorzichtig - te vragen: Ligt hier toch niet het grote gevaar van zonde tegen het tweede gebod?
Of om het met de woorden van de hier boven besproken geschiedenis te zeggen: Is hier geen sprake van dienst door het gouden kalf. Welke visie, welk m.i. totaal ander „beeld" bedoeld wordt hoop ik u de volgende maal te laten zien.
P.N.R.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 augustus 1985
De Wekker | 8 Pagina's