Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christen-zijn op school

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christen-zijn op school

8 minuten leestijd

Een ontdekkende vraag
De vraag: hoe draag ik als onderwijsgevende of als leerling in deze tijd (iets van) mijn geloof uit in de school? spitst zich direct toe op de persoonlijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Dat is uiteraard een volstrekt legitieme zaak. Toch zit er m.i. ook een opmerkelijk andere kant aan. Is het toevallig dat in onze tijd juist deze, subjectieve vraag gesteld wordt? Ik meen van niet. Nog niet zo heel lang geleden was dé kernvraag: „hoe christelijk is de christelijke school?". Nu stellen we die andere vraag, nl. „hoe kan ik mijn christen-zijn in de school (nog) beleven?" Uit deze verschuiving in de vraagstelling zou men kunnen afleiden, dat het vertrouwen in het christelijk-zijn van de scholen zélf betwijfeld wordt of niet meer als mogelijkheid wordt gezien. Velen zullen vanuit de eigen situatie wellicht reden genoeg hebben tot dit wantrouwen t.o.v. de chr. school; toch zou er m.i. van onrecht sprake zijn als we op deze manier generaliserend een oordeel zouden uitspreken over heel het chr. onderwijs! Nog een tweede kanttekening wil ik in dit „vooraf" plaatsen. Onze samenleving kenmerkt zich o.m. door het steeds meer ontkrachten van gemeenschappelijk aanvaarde normen en waarden. Daartegenover viert een „ik"-cultuur hoogtij en is individualisme bijna een massa-artikel geworden. Wie in zo'n cultuur leeft, moet zich bij het stellen van de vraag: „hoe beleef ik mijn persoonlijk geloof. . . op school?" er zich eerlijk rekenschap van willen geven hoeveel „vlees en wereld" er ook nog in z'n eigen vraagstelling zit! We maken zelf immers deel uit van deze cultuur. Kun je mét deze vraag niet in dezelfde fout van „ik-gerichtheid" vallen?
Maar na deze opmerkingen, die kunnen aantonen dat vragen niet zo „onschuldig" zijn, moeten we er toch ook verder op ingaan.

De leerling als geloofs-getuige?
Dat de positie van kinderen uit - gemakshalve kort aangeduid met - gelovige gezinnen op de chr. scholen sterk veranderd is, neemt een ieder wel aan. De tijd dat de bevolking van een chr. school uitsluitend was opgebouwd uit varianten van „gereformeerd belijden" lijkt op veel plaatsen definitief voorbij. Een gelovige leerling ervaart om zich heen: onkerkelijke, randkerkelijke, anders-kerkelijke en anders-gelovende medeleerlingen. Oók, misschien juist wel, op de christelijke school, want over die school praten we in dit verband. Het leven en werken in zo'n bont geschakeerd geestelijk milieu plaatst de leerling met zijn geloofsovertuiging in een moeilijke situatie waar bedreiging, verwarring, uitdaging en verleiding van uitgaan. Alleen al deze korte typering laat zien van hoe groot gewicht in dit verband de leeftijdsvraag is, of beter: de vraag naar de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt. Ik zal daarbij de inmiddels klassieke indeling hanteren die de scholen laten zien voor het funderend en voortgezet onderwijs.
a. M.b.t. de leerling van de basisschool wil ik heel kort en duidelijk zijn. Van die leerling mag „het geloofsgetuigenis" niet gevraagd worden! Hun afhankelijkheid, kwetsbaarheid en onvolgroeidheid laten maar één conclusie toe: zij hebben - net als hun dagelijkse schoolmelk - de zorgzame aandacht van de christen-onderwijsgevende nodig in een schoolmilieu waarin het Evangelie onbelemmerd en onbedreigd geleerd en geleefd wordt. Mede in dat schoolmilieu moeten ze nog eerst kunnen leren wie Christus is en wat het betekent bij Hem te behoren! (Ook in de christelijke kerk werd vanouds niet van kinderen gevraagd als geloofsgetuigen op te treden!) Hier past maar één uitspraak: laat de chr. basisschool voluit school-met-de-Bijbel zijn.
b. Wat moeten onze christen-jongeren aan met hun geloof op allerlei scholengemeenschappen voor voortgezet onderwijs? Waar ze zich vaak als „anders" ervaren temidden van hun medescholieren òf ten overstaan van docenten in wie ze soms wel iets, soms niets en soms het tegenovergestelde meemaken van wat hun thuis geleerd is omtrent het geloof? In het interactieproces van docent en klas, maar ook tussen leerlingen onderling neemt de jongere scherp waar: hij voelt het „anders" zijn van klasgenoot en docent vaak min of meer onbewust aan, evenals hij de herkenning van zichzelf in anderen aanvoelt: in houding, gedrag, voorkeuren en in de onderlinge omgang. Juist omdat deze ervaring in deze levensfase dikwijls gepaard gaat met allerlei onzekerheidsvragen aangaande zichzelf („wie ben ik? waar hoor ik bij?") zal de confrontatie met de ander resulteren in een bevestiging van de eigen veiligheids- of onveiligheidsgevoelens. De jongere zo tussen de 13 en 18 jaar heeft het sowieso nogal moeilijk met zichzelf, met de verhouding tot z'n ouders en tot zijn omgeving. Dat is op zich geen ramp; het hoort bij de groei naar zelfstandigheid. Daarvoor is een zekere ruimte nodig, want de jongere moèt exploreren: verkennen, grenzen zoeken. En op die weg zal hij ook vaak z'n neus stoten. Niet erg! Maar wee de christen-jongere, die op zijn tocht geen richtingwijzers aantreft; of die in die christelijke school cynisch geworden opvoeders ontmoet voor wie alle dingen alleen maar betrekkelijk geworden zijn . . .! Of die tot de ontdekking moet komen, dat er in zijn school niemand is met wie hij - even - samen kan optrekken, bij wie hij een ogenblik zichzelf mag zijn en bij wie hij desnoods ook z'n twijfels eens mag uitschreeuwen . . . ! Wat zal het geloof voor hem zijn in deze levensfase? Wat zal God voor hem betekenen? Naar mijn overtuiging: vaak „een omstreden zaak". En als ik mij niet vergis, vergaat het ook steeds meer jongvolwassenen zo.
Ik waag het te stellen, dat vele jongeren uit gelovige gezinnen hun geloof, hun relatie tot God positief of negatief beleven al naar gelang hun verhouding tot „thuis" (= de opvoeders om hen heen, niet alleen de ouders!) positief of negatief is.
Gelukkig dié klas, waar leerlingen te vinden zijn voor wie het Evangelie al min of meer een zaak van het eigen hart geworden is. Te midden van de veelheid van geloven en niet-geloven zijn zij daar als zich bewustwordende christenen, geroepen om in woord en daad te laten zien waar het volgens hen op aankomt! Een zware opgave; een last op nog erg jonge schouders. Daarom zijn docenten, directie (en bestuur) van die chr. school juist aan zulke leerlingen zeer veel verplicht! Ze zijn tenminste de herkenbaarheid van hun christelijk geloof aan hen verschuldigd: ondubbelzinnig, van binnen-uit en moedgevend!

De „last" van de onderwijsgevende
Het voorafgaande kan al duidelijk maken dat hier bewust gekozen moet worden voor „last" in de betekenis van opdracht. Dat in de uitvoering van deze opdracht in onze tijd ook op school steeds meer moeite voor de christen-docent ligt opgesloten, rechtvaardigt de keuze voor dit woord ook in z'n tweede betekenis! Ook de onderwijsgevende op de basisschool wordt in toenemende mate met een pluriforme (klas-)gemeenschap geconfronteerd. Toch zijn naar mijn mening de kansen om als goede getuige van Jezus Christus op te treden in de meeste chr. basisscholen nog voluit aanwezig, zowel gezien omvang en structuur van die school als vanwege de pedagogische positie die de basisschooldocent inneemt. De Bijbelvertelling is nog altijd een geweldige deur naar de rijkdom van het Evangelie. Daarnaast kan de basisschooldocent („Juf" òf „meester") meer dan wie ook in zijn klas het klimaat bepalen en de wijze van omgaan met elkaar. De „uitstraling" van juf of meester is in de vaak emotioneel verankerde relatie met de klas van zeer grote betekenis. De grote opdracht van de onderwijsgevende ligt vooral hierin dat hij of zij in eigen zijn iets representeert van de liefde die van de Heiland uitgaat en van de geborgenheid in Gods barmhartigheid.
Voor de docent bij het voortgezet onderwijs zijn de omstandigheden dikwijls gecompliceerder. Hij krijgt te maken met oudere kinderen uit vaak zeer geseculariseerde milieus. Z'n leerlingen vertonen een grote verscheidenheid aan puberteitsgedrag met alle moeite van dien voor de docent. Een zich snel ontwikkelend zelf-bewustzijn komt bij deze jongeren tot uitdrukking in een neiging tot meedogenloze kritiek op de hele omgeving, afgewisseld met soms uitdagende manifestaties van het eigen „ik", waarbij bovendien nog de groep in een „tiranniserende bende" kan veranderen. Wie deze verschijnselen voor de ware aard van de jongeren houdt, verkijkt zich, of liever: ziet ten diepste aan hen voorbij. Achter deze gemeenschappelijke „maskerade" steken individuele jongeren met een eigen, soms achter grimassen verborgen, gezicht.
Maar de onderwijsgevende die pedagoog wil zijn, weet dat er juist daarom een dringend appèl naar hem uitgaat. En de christen-docent weet waarop het dàn aankomt: op eigen identiteit, op de echtheid en waarachtigheid van hemzelf! Als er in de christelijke school voor voortgezet onderwijs ergens behoefte aan is, dan is het wel aan die docent in wiens gedrag de vreugde en ook de vruchten van een persoonlijk geloofsleven voor leerlingen herkenbaar zijn, m.n. in oprechte belangstelling en zorg, in rechtvaardig handelen, in hulpbetoon. Juist in de oren van jongeren worden mooie evangeliewoorden „ijdel geklap" wanneer ze in hun opvoerders (= hun identificatiefiguren) niet een concrete vertaling daarvan zien in het daadwerkelijk handelen.
Hoe draagt de docent zijn geloof uit? Kan het voor kritische en zoekende jongeren anders dan in het aandurven van de persoonlijke ontmoeting en zelfs confrontatie? En daarin zal de docent de eigen subjectiviteit moeten durven blootgeven. Geen wegschuilen achter allerlei objectief geredeneer en getheoretiseer, want dat wordt feilloos als „laf" en „karakterloos" ontmaskerd. Natuurlijk vraagt dat van de docent de antenne die nodig is om te ontdekken op welk moment achter een ogenschijnlijk provocerende vraagstelling ten diepste een uitnodiging schuilgaat om nu eens te reageren vanuit de eigen levensnormen. Maar laat ie dan ook spreken! Met een openheid en eerlijkheid, waarin jongeren werkelijk het begrip en de liefde herkennen van een medemens, die zelf de verwondering kent om Gods geduld met ons.

Ede, Joh. Vuyk

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986

De Wekker | 16 Pagina's

Christen-zijn op school

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1986

De Wekker | 16 Pagina's