De Geest en de letter (I)
Op drie plaatsen in het Nieuwe Testament is sprake van een tegenstelling tussen de Geest en de letter. Paulus gebruikt deze tegenstelling om het nieuwe van het verbond der genade te tekenen. Wie zich enigermate verdiept in deze teksten ziet zich geplaatst tegenover een veelheid van gedachten, die samenhangen met heel de openbaring van God. De kwestie van het oude en het nieuwe verbond hangt er mee samen. Ook de verhouding van wet en evangelie is ermee aangeduid. De vraag naar het hoe en wat van het nieuwe leven, het leven onder de genade komt hier aan de orde. Daarom verbaast het ons geenszins, dat op de kruispunten van de kerkgeschiedenis geschriften het licht zien onder de titel: De Geest en de letter.
We bezitten een belangrijk geschrift van Augustinus over deze zaak. Het is een boekje, dat in de middeleeuwen een grote rol heeft gespeeld. Allerlei geestdrijvers uit deze boeiende tijd hebben zich met de gedachte van de tegenstelling tussen Geest en letter ingelaten. In de tijd van de Reformatie zijn er tal van bekende hervormers, die zich met een beroep op Augustinus weer wenden tot het Nieuwe Testament, om duidelijk te maken, dat de genade geen zaak is van de letter, dat is: van de wet. Maar een gave van de Geest. Wet en Geest komen zo tegenover elkaar te staan. Calvijn heeft op tal van plaatsen in zijn Institutie verwezen naar Augustinus, zoals Luther het voor hem reeds had gedaan. Ook latere geestdrijvers beriepen zich dikwijls op deze begrippen, om zich aan de klem van het Woord te kunnen onttrekken: de letter is dood, zeiden ze, maar de Geest maakt levend. En zo gaven zij vóór te staan in de vrijheid van de Geest.
Wie een beetje dieper doordenkt, zal bemerken, dat in dit begrippenpaar de hele problematiek aan de orde komt, die altijd wel naar boven móet komen, waar men zich bezint op het wezen van het evangelie, op het eigenlijke nieuwe ervan. En men hoort dan ook dikwijls de vraag, of wij door de Geest niet geleid zijn in een bedeling, waarin de wet heeft afgedaan, waarin het Schriftwoord niet meer doorslaggevend is: er staat wel iets geschreven, maar dat is een letter, die aan betekenis heeft ingeboet.
Wij raken hier aan de grondslagen van kerk en christendom. Wat is het wézen van de genade, wat is de functie van de wet, wat is de blijvende betekenis van het Woord Gods voor het brede leven in de kerk niet alleen, maar ook in de staat en in de maatschappij. Men kan die problematiek op allerlei wijze benaderen. Een uitgangspunt zou kunnen zijn, dat men zich stelt op het standpunt van wat we vandaag om ons heen zien gebeuren. Heeft een christen daarop te reageren? En zo ja, hoe heeft hij daarop dan zijn positie in te stellen? Moet hij zich laten leiden door de Geest? En zou die Geest hem de vrijheid geven, om zich van de letter der Schrift los te maken? Heeft de wet hem daarbij nog iets te zeggen? Dan benadert men de zaken vanuit de actuele situatie. En daarvoor pleit zeker veel. Een christen staat immers niet wereldvreemd in de samenleving. Hij heeft positie te kiezen. Maar welke vrijheid is hem daarbij gegund? En wat voor perspectief biedt hem daarbij de vrijheid van een christenmens? Hoe vrij staat deze christenmens, wanneer hij door de rechtvaardiging is heengegaan? Is daarmee alles gezegd? Of moet er ook iets gezegd worden over de nieuwheid van het leven (Rom. 6:4), die doet zeggen dat het oude is voorbijgegaan en dat alles nieuw is geworden? Indien wij onder de letter niet maar de tekst van de Schrift hebben te verstaan, maar de wét van God, welke plaats hééft die wet van God dan in het leven van de christen? Dat zijn de vragen die hier aan de orde komen. Ik zei: men kan ze benaderen vanuit de actuele situatie, waarin wij verkeren.
Maar ik kies voor deze keer een andere manier van behandeling. In de eerste plaats zouden we de aandacht willen richten op de manier waarop de Schrift spreekt over Geest en Letter. We zullen zien, dat we daarmee een breed veld betreden, waarin tal van aspecten van het heil binnen de gezichtskring komen. Wét en evangelie, oud- en nieuw verbond, we noemden het reeds. Schrift en ervaring, blijvende geldigheid en telkens nieuwe toepassing van de Schrift: het komt alles aan de orde. En het moet aan de orde komen, zoals de Schrift er zelf over spreekt. Wanneer we dit gezien hebben willen we nagaan, welke uitwerking déze gedachten hebben gehad in de loop van de geschiedenis. Daaruit valt veel te leren. We zullen een klein beetje geduld nodig hebben om een en ander boven water te krijgen, maar wanneer het lukt zal de moeite zeer zeker beloond worden. Immers we zullen ontdekken, dat de vragen die ons vandaag zeer intensief bezig houden helemaal niet zo nieuw zijn als wij wel menen.
Het is nu eenmaal onze gedachte, dat wanneer wij sommige zaken voor het eerst ontdekken, die dingen ook voor het eerst zich voordoen. Zo subjectief zijn we nu eenmaal ingesteld. Maar wanneer we ons oefenen om het grote veld van de geschiedenis af te tasten, zullen we ontdekken, dat er in zeker opzicht enkele patronen zijn, die telkens weer, zij het met wat ándere kleuren en met een enigszins andere belichting, telkens weer terugkeren. En dit kan ons helpen in het proces der herkenning. We kunnen dan ook zien, dat wij beslist niet de eersten zijn die zich met een bepaalde zaak bezig houden, en dat wij waarschijnlijk ook niet de laatsten zijn voor wie dit geldt. Het maakt ons minder opgewonden en wat meer bescheiden ook.
Aan de hand van dit samenvattende begrippenpaar kunnen we ons een beeld vormen van verschillen tussen reformatoren en reformatorische stromingen tot op de dag van vandaag. Maar zó zal ons ook de grote overeenstemming duidelijk worden, die hen allen verbond. Zij waren geen letterknechten, geen schriftgeleerden in de slechte zin van het woord, geen formalisten of welke aanduidingen men ook maar meer wil kiezen voor een overmatige nadruk op de letter.
Maar zij waren ook geen geestdrijvers, geen mensen van het inwendige licht, geen libertijnen, die zich wentelden in een vleselijke vrijheid. Zij hadden de betekenis verstaan van wat de apostel bedoelde, toen hij de Geest tegenover de letter plaatste.
Straks is het weer Pinksterfeest. Wat zou geestelijker zijn, dan dat we ons uit de Schriften zouden laten onderrichten over het werk van de Geest, die ons waarlijk vrij maakt. Is er iemand, die al vast aan het werk wil? In Romeinen 2:29, en 7:6 kan hij lezen hoe over letter en Geest wordt gesproken. Heeft hij deze plaatsen opgezocht, dan kan hij de tweede brief aan de Corinthen opslaan, 2 Cor. 3:6.
Met deze Schriftplaatsen willen we een volgende keer beginnen. D.V.
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1986
De Wekker | 8 Pagina's