Heilsgeschiedenis en heilsorde (I)
Een probleem uit de gereformeerde theologie
Uit de verkenningen die we tot nu toe verricht hebben inzake de betekenis van de begrippen Geest en letter, is ons duidelijk geworden, dat we te maken hebben met een geheel van vragen, dat in het bijzonder aan de orde is gekomen binnen de gereformeerde traditie. De Lutherse theologie heeft zich noch in het verleden noch In het heden veel aan de problematiek van de Geest en de letter laten gelegen liggen. Men interesseerde zich daar hevig voor de vraag hoe de verhouding tussen wet en evangelie moest worden opgevat en men oriënteerde zich daarbij gaarne aan Luther, die kernachtige dingen over wet en evangelie heeft gezegd, maar soms ook dingen die moeilijk zijn om te verstaan. Luthers spreken over wet en evangelie is niet altijd even duidelijk. Het mist de eenduidigheid die ons de zaken recht voor ogen doet krijgen. Men dient bij zijn spreken altijd de historische omstandigheden in het oog te houden, die hem tot een uitspraak brachten en het maakt een groot verschil of men hem hoort tegenover Rome, dan wel of men hem beluistert tegen de antinomianen. Dit geeft aan zijn opvattingen iets bewegelijks - laten we het positief noemen - iets zo bewegelijks dat men moeite moet doen om hem te vatten. Ik laat nu verder dit Lutherse spreken over wet en evangelie voorlopig terzijde, omdat we ons bezig willen houden met een manier van theologisch denken, die anders-geaard is. Ik bedoel de gereformeerde theologie. Zij heeft op wezenlijke punten Lutherse gedachten overgenomen. Maar zij heeft tevens een andere benadering gekozen voor de verhouding van wet en evangelie. Men kan dit ook ten dele aan historische factoren toeschrijven, die samenhangen met de oorsprongen van de gereformeerde reformatie. Maar men dient bij dit alles ook in rekening te brengen, dat de gereformeerden op een veel onbevangener manier hebben weten te spreken over de Heilige Geest en zijn werk.
Luther heeft het ongeluk gehad, dat hem in een vrij vroeg stadium van theologische ontwikkeling de ontmoeting te beurt viel met de geestdrijvers. Men denke aan de Zwickauer profeten, die tijdens zijn afwezigheid heel Wittenberg op de kop gezet hebben en men denke vooral aan Karlstadt, zijn promotievader, van wie hij later echter een afschuwelijke afkeer kreeg. En men denke aan Thomas Müntzer en de troebelen die hij veroorzaakte in de boerenoorlog (1525) en om niet meer te noemen, men herinnere zich het avontuur van Munster in Westfalen, waar men met een beroep op de Geest tot de meest weerzinwekkende toestanden kwam. Zulke dingen hebben Luther een af grondige afkeer bezorgd van alles wat naar een meer dan gewone aandacht voor de Geest riekte.
Zulke toestanden hebben de gereformeerden, althans niet van zo dichtbij meegemaakt. Zij hebben, toen zij met geestdrijvers in aanraking kwamen ook nooit met de botte bijl gezwaaid. Integendeel, zij hebben getracht om zaken in der minne te schikken, en voor de rest sommige zaken die niet geschikt konden worden over te geven in de hand van de Geest zelf.
Maar dit zijn nog maar de uiterlijke omstandigheden, waaronder een groot deel van de gereformeerde theologie tot stand is gekomen. Er was in deze gereformeerde theologie een factor, die van meetaf een opening bood voor een schriftuurlijke opvatting van het werk van de Geest.
Men doet verkeerd wanneer men het geheim van de gereformeerde theologie wil zoeken in de predestinatie. Deze is geenszins een leidend, een overheersend structureel principe geweest. Maar de predestinatie, gedacht in de eeuwigheid, kwam ons zeer nabij in het werk van de Geest. Men doet eveneens verkeerd, wanneer men van de idee der heerlijkheid Gods, of van de gloria Dei een vormend beginsel wil maken voor de gereformeerde theologie. Niet dat er niet zulke theologen zijn geweest, die op een fraaie en evenwichtige wijze alles redelijk ondergeschikt wisten te maken aan de ere Gods. Maar de teneur van de gereformeerde theologie ging toch niet in deze richting. Maar men kan niet ontkennen, dat het werk van de Geest een mens zeer ontvankelijk maakt, om van zichzelf af te zien en naar God en zijn eer om te zien en daarop bedacht te zijn.
Geschiedenis en orde als structurele principes
Het leerstuk van, of liever de belijdenis van de Heilige Geest gaf aan de gereformeerde theologie een eigen inslag, die op verschillende manieren verklaard kan worden. Ik noem daarvoor nu enkele belangrijke gegevens. Het eerste is, dat men, naar de meest gezaghebbende woordvoerders van de gereformeerde theologie het hart of het centrum ervan heeft te zoeken in de gemeenschap met Christus. Deze wérkelijkheid voor het geloof komt tot stand door het bijzondere werk van de Heilige Geest. Ik noem in dit verband de namen van theologen bij wie deze gedachte van de mystieke unie met Christus (unio mystica cum Christo) op de voorgrond treden. De eerste is Martin Bucer, die in Straatsburg de leiding van de Reformatie op zich had genomen. Een directe leerling van hem, ook op dit punt, is Joh. Calvijn, die men op een bijzonder beknopte maar tevens heldere manier over de gemeenschap met Christus kan horen spreken. Verder is er Hieronymus Zanchius, die zichzelf als wettige theologische opvolger van Bucer beschouwde en als zodanig ook door anderen werd erkend. Centrum in hun theologie is de gemeenschap met Christus. En het werk van de Heilige Geest dient om ons deel aan Christus te geven. Vandaar, dat in hun theologie zulk een sterke nadruk valt op begrippen als inlijving in Christus, inplanting in Christus, het wonen van Christus in onze harten en dergelijke meer. Het zijn voor ons allemaal aanduidingen, dat we hier voor een middelpunt in hun denken staan.
Wie dit uit het oog verliest wordt, wanneer hij gaat spreken over heiligmaking een ijveraar zonder verstand, een najager van werkgerechtigheid, een bedenker van nieuwe geboden. De heiligmaking vindt zijn diepste geheim in de gemeenschap met Christus, die ons nimmer, al was het maar voor één ogenblik verzelfstandigt, maar die Christus in onze harten doet wonen.
En wie zonder te denken aan de inwoning van Christus in onze harten wil spreken over de rechtvaardigmaking, zal altijd terecht komen in de wateren van het antinomianisme. Los van Christus: dat levert slechts een schijnvergeving op. Het brengt ons geen wezenlijke troost. Het doet ons met een inbeelding van vergeving leven. Dáárom hebben deze gereformeerde theologen alle nadruk gelegd op het werk van de Geest, want de Geest maakt van de Christus vóór ons een Christus in ons, en Hij doet ons delen in de werkelijkheid van de communio met Hém. Vandaar, maar dit is slechts terloops opgemerkt, dat Calvijn in zijn Institutie eerst de wedergeboorte als heiliging behandelt en eerst daarna de rechtvaardiging. Hij had geen belang bij temporele aanduidingen, bij chronologische overwegingen ten aanzien van de prioriteit, nu het theologisch voor hem vaststond, dat een mens nieuw leven alleen ontvangt in gemeenschap met Christus en dat dit een zaak is van volstrekte genade, van genade alleen, gewerkt door de Heilige Geest.
Het zou kunnen schijnen dat deze constatering in strijd schijnt te zijn met hetgeen ik hierboven als principe van gereformeerde theologie heb aangewezen in de geschiedenis en in het begrip orde. Toch is dit slechts schijn. Sterker dan welke theologische traditie ook hebben de gereformeerden oog gehad voor de grote betekenis van de geschiedenis. Veel meer althans dan Luther hebben Bucer en Calvijn de nadruk gelegd op het historisch karakter van de openbaring Gods. Vandaar dat zij bij hun spreken over wet en evangelie niet zozeer zich lieten leiden door de tegenstelling tussen die beide, als wel veel meer door de overeenkomst. De wet is zonder Geest niets. Maar wat is het evangelie zonder de Geest? Kan dit, vermag dit op zichzelf iets tot stand te brengen?
God heeft in het grote heilshistorische raam van de geschiedenis zijn Zoon gegeven, opdat deze de wet voor ons zou vervullen. En Christus heeft ons de Geest verworven, die in Hem als in het Hoofd en in ons als in zijn leden woont.
De heilsgeschiedenis is voortgegaan van de wet, naar het evangelie. Maar wat het wezen van de heilsbedelingen betreft, was er geen verschil. Ook in het oude verbond moest men de wet onderhouden door het geloof. En dit was ook toen een werk van de Geest. De Geest werkt op een ruimere, overvloediger wijze in het nieuwe verbond. Maar de manier waarop Hij werkt is die van zijn goddelijke orde.
Bij de gereformeerden leest men dan ook herhaaldelijk van de ordo salutis, die helemaal niet bedoeld is als een systematisering van het werk van de Geest, maar die slechts tot uitdrukking wil brengen, dat de Geest middelen gebruikt: eerst is er de prediking, dan is er het geloof, dat de Geest werkt door de prediking: ziedaar de kortste orde des heils die men bij hen aantreft.
Natuurlijk zijn er op dit laatste thema variaties. Maar zij kunnen slechts dienen om het grondgegeven vast te houden, nl., dat de Geest ordelijk werkt, „aangezien het Gode zo belieft".
Ook is in dit spreken een herinnering aan de oorspronkelijke orde, die der schepping. Deze wordt door de Geest hersteld. Maar wellicht kan het nu reeds enigermate duidelijk zijn, dat een heilshistorische benadering het spreken over de heilsorde niet uitsluit, maar naar gereformeerd denken insluit.
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 augustus 1986
De Wekker | 8 Pagina's