Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hete hoofden-koude harten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hete hoofden-koude harten

9 minuten leestijd

Met rode oren hebben waarschijnlijk veel mensen in de late uren van goede vrijdag gekeken naar de IKON-film onder de titel „Hete hoofden-koude harten", door NRC-Handelsblad als een „document humain" aangeduid.
Hoofdrolspelers in deze film waren de weduwe, een dochter en een zoon van de in 1984 overleden professor H.J. Schilder, hoogleraar aan de gereformeerd-vrijgemaakte theologische hogeschool in Kampen. Het drama dat zij vertolkten waren de bittere ervaringen, de verdrietige lotgevallen en het diep ingrijpende leed waarmee het grote gezin van Schilder te maken kreeg toen in 1967 de gereformeerd-vrijgemaakte kerken in tweeën gingen, in wat toen heette binnen- en buitenverbanders. Doordat de scheuring ook het gezin van wijlen professor Schilder in twee blokken opdeelde, vader ter eenre en moeder ter andere zijde, bleef van het gezin en zeker van enkele gezinsleden, niet veel meer dan een geestelijke puinhoop over. Zo althans bracht de film het naar voren en zo wil ons ook doen geloven het boekje „Hulpeloos maar schuldig" van Aleid Schilder, dat dezer dagen door Kok-Kampen is uitgebracht. Aanleiding tot de scheuring in 1967 was de binnen gereformeerd-vrijgemaakte kring geldende opvatting dat de ware kerk van Christus zich uitsluitend in de vrijgemaakte kerken manifesteerde. Voor wie deze stelling niet aanhing respectievelijk er ruimer over dacht, restte slechts ex-communicatie. De zuiverheid van iemands geloof stond of viel met zijn of haar opstelling tegenover deze verabsoluteerde kerkopvatting. Hectische kerkelijke vergaderingen, emotionele taferelen in familie-bijeenkomsten en verbale steekspellen tussen broeders en zusters in de wandeling, waren er het gevolg van, terwijl het streven naar eenheid met verwante kerken er door achterop raakte.
Dit beeld werd op de kijkers overgebracht en zo zijn de indrukken die lezers krijgen van het artikel over dit onderwerp in het opinie-weekblad De Tijd van 17 april 1987.
Vanuit de relatie met en vanuit de verwantschap die onze kerken zowel met de gereformeerd- vrijgemaakte als de nederlands-gereformeerde kerken voelen, willen we in deze kolom bij wat kijkend en lezend Nederland werd voorgezet, enkele kanttekeningen maken.

Drempel van de piëteit
Om te beginnen kan men zich verwonderd afvragen hoe mensen, christenen, als de nabestaanden van wijlen professor Schilder, ertoe kunnen komen vanuit de kerkelijke problematiek die het familieleven in de zestiger jaren beheerste, de intimiteit van het gezinsleven toen voor het brede publiek van nu bloot te leggen. De trauma's en de frustraties moeten toch wel bijzonder groot zijn wanneer men na zoveel tijd tussen toen en nu, de toch hoge drempel van de piëteit neemt om de negatieve rol van een toch ook geliefde en gerespecteerde man en vader in de publiciteit te brengen en de situatie van de kerken, waartoe men behoorde, op het punt van geloof en leven als uiterst benepen aan te merken.
Blijkens het artikel in De Tijd heeft binnen de familiekring ook allesbehalve eenstemmigheid bestaan rond de vraag hoe deze delicate dingen naar buiten zouden moeten worden gebracht. Bij lezing van het artikel dringt zich de vraag op of dochter Aleid Schilder misschien behoefte heeft gevoeld met deze terugblik op de scheuring van 1967, haar nogal onstuimige jaren nadien te verantwoorden. Tussen haar psychische ontregeling en wat zij ervoer in en rond de kerkscheuring in 1967 legt zij een duidelijk verband. Dat zal best waar zijn, maar hoeveel begrip men ook voor de moeiten en verdrietelijkheden van Aleid kan hebben, wat zij naar buiten bracht is wel een erg persoonlijk getint verhaal geworden, dat bij kijkers en lezers als het op gereformeerd zijn en gereformeerde geloofsbeleving aankomt, verkeerde beeldvorming heeft gekweekt. De rode draad door haar verhaal is dat echte aanhangers van de gereformeerde leer tot zwaarmoedigheid zijn gepraedestineerd, dat tussen calvinisme en depressiviteit een duidelijke samenhang bestaat, dat een extreem schuld- en zondebesef het meest wezenlijke element in de leer en de persoonlijke geloofsbeleving vormt en vooral ook dat er binnen die leer geen ruimte wordt gegund aan persoonlijke interpretaties en gevoelens van individuele kerkleden. Dat laatste dan vooral toegespitst op de gereformeerd-vrijgemaakte kerken, waarbinnen de geloofsdisciplines al heel erg streng zouden zijn.
In film en boek ontbreekt kerkhistorische diepgang. Er is maar weinig verklaring van de kerkelijke ontwikkeling die de context van het verhaal vormen. In de film bleef en in het boek blijft het verhaal beperkt tot menselijke emoties en reacties op wat een benepen christelijke atmosfeer in vrijgemaakte kringen wordt genoemd. Kijkers en lezers, zonder inzicht in de kerkelijke en geestelijke achtergronden, zijn en zullen dan ook opnieuw blijven hangen in de gedachte dat het met dat christendom toch maar beroerd is gesteld. En dat is ook te begrijpen. Op deze wijze met kerkelijke ellende naar buiten komen, doet afbreuk aan de waarde en de betekenis van het christelijk geloof, eenvoudig omdat voor heel veel mensen de waarde van het geloof nu eenmaal allereerst en alleen wordt bepaald door de wijze waarop christenen met dat geloof omgaan.
Wanneer Aleid Schilder in het interview met De Tijd verklaart „onuitroeibaar gereformeerd te zijn" en „geen rancune jegens het gereformeerde geloof te hebben", is men geneigd te zeggen: had dat dan niet een rem moeten zijn om met de ervaringen uit het verleden wat voorzichtiger en genuanceerder in de publiciteit te komen?
Kerkelijke ellende hoeft niet verborgen te worden gehouden en dat er in de manier waarop met de dingen van het geloof wordt omgegaan soms veel menselijks en zondigs zit, hoeft niet verzwegen te worden, maar had Aleid (die in haar presentatie overigens niet onsympathiek overkwam) het niet wat evenwichtiger kunnen doen?

Mensen tegenover mensen
Nu is het geen verborgen zaak dat de ontwikkelingen in de vrijgemaakte kerken in en rond 1967 diep ingrijpend zijn geweest en dat de scheiding der geesten, die zich in het gezin Schilder voordeed, ook andere gezinnen en verbanden tussen mensen heeft ontregeld. Niet ontkend kan worden dat zich Christus onterende taferelen hebben voorgedaan en dat niet weinigen in hun geloofsleven diepe en soms blijvende beschadigingen hebben opgelopen. Dat is dan overigens niet alleen in 1967 zo geweest. De geschiedenis van de kerk in brede zin bevat er veel voorbeelden van dat bij het te hoop lopen rond vragen van geloof en leven in de kerk, grote en soms agressieve hoeveelheden menselijke emoties vrij komen. Die zijn niet altijd in de hand te houden. Met droefheid moet worden gezegd dat ook in de kerk van Christus soms mensen tegenover mensen kwamen en komen te staan in een sfeer van zodanig verhoogde temperatuur, dat elke ruimte voor ordelijke en rustige bezinning ontbrak respectievelijk verloren dreigt te gaan. Wat men voorstaat en de ander wil opleggen, wordt dan zozeer verabsoluteerd en al of niet met ondersteuning vanuit de Schrift toegespitst, dat de zuivere intentie van een gedachte of stelling die men bepleit teloor dreigt te gaan. Ten diepste ontstaat dan het gevaar dat men zich van die Schrift verwijderd en het tegengestelde bereikt van wat men beoogt.
Bovendien kan niet worden ontkend dat in veel scheuringen en afscheidingen die de geschiedenis van de kerk te zien geeft, groepen mensen op sleeptouw werden genomen door kerkelijke prominenten, die de heilige dingen toespitsten om er onheilige persoonlijke tegenstellingen mee uit te vechten.
Als bij scheuringen in de kerk al van een positieve kant kan of mag worden gesproken dan zou het misschien deze kunnen zijn, dat toonaangevende mensen, door uit elkaar te gaan, de kerk en zichzelf ervoor bewaren dat zij voortdurend tegen elkaar blijven oplopen. In deze zin werkt een kerkelijke scheuring wel eens zuiverend.

Geest van mildheid
Bij alle zuiverheid in bedoeling en streven van velen in de gereformeerd-vrijgemaakte kerken heeft ook dit onzuivere puur menselijke element mede in 1967 een rol gespeeld. Achteraf is dat ook wel ingezien. Is er niet te hard op elkaar ingehakt? moest in alles de zaak zo worden toegespitst als sommigen meenden? had niet méér kunnen worden gedaan om bij elkaar te houden wat toch bij elkaar hoort? is voldoende pastorale zorg besteed aan alle gevallen waarin de meest intieme levensverbanden door de kerkelijke tegenstellingen onder druk kwamen te staan? Was en is er wel voldoende besef van de gemeenschappelijke schuld voor de oneer en de schade, die een ruzieënde kerk de Naam en zaak des Heren in de wereld aandeed en nog altijd doorgaat aan te doen? Want we hoeven niet naar één kerk te kijken en ons niet tot het jaartal 1967 te beperken. Het brede kerkelijke leven in ons land lijdt voortdurend onder de druk van interne spanningen. Onze kerken kunnen daarover ook meepraten.
In de tussenliggende jaren - en we stellen dat hier met vreugde en dankbaarheid vast - is in brede kring van de gereformeerd-vrijgemaakte kerken een geest van mildheid en een neiging tot een zekere relativering van de absoluutheid van het eigen kerkelijk standpunt gegroeid. Dat betekent niet dat men principiële opvattingen rond het ware kerk van Christus zijn heeft losgelaten, maar die opvattingen worden niet (meer) beheerst door een geest van gearriveerdheid en zelfgenoegzaamheid, die sommiger opstelling kenmerkte.
Wanneer we hier die mildere geest signaleren dan is dat gegrond op gesprekken met individuele gelovigen uit gereformeerd-vrijgemaakte kring en op indrukken die uit beluisterde preken van vrijgemaakte predikanten zijn overgehouden. Was er in het verleden wel eens het onder ons gehoorde verwijt dat veel prediking in deze kerken werd gekenmerkt door een geest van wij hebben het, wij zijn het en wij blijven het, vandaag is dat bepaald anders. En wie met broeders en zusters uit deze kring - en hetzelfde geldt voor onze Nederlands gereformeerde broeders en zusters - spreekt over de dingen van geloof en leven, kan onder de indruk komen van de waarachtige vreze des Heren en de grote kennis van Gods Woord die het leven van velen in deze kerken beheersen. En ligt in dat laatste niet vooral de reden dat men zich aan elkaar verwant en voor elkaar verantwoordelijk voelt? En elkaar verdraagt?

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

De Wekker | 12 Pagina's

Hete hoofden-koude harten

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 mei 1987

De Wekker | 12 Pagina's