Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hij in ons en wij in Hem (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hij in ons en wij in Hem (IV)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Buiten onszelf
Tot nu toe hebben we gezien van hoe grote betekenis in het Nieuwe Testament de uitdrukking „In Christus" is. In Hem zijn we gerechtvaardigd. In Hem zijn we een nieuw schepsel. In Hem: dat ziet ook op de gemeenschap die wij door het geloof met Christus oefenen, de mystieke unie met Hem. Ook wijst de uitdrukking op de verhouding die er is tussen het Hoofd en de leden. Het volle heil ontvangen wij slechts „in Hem".
Daarmee wordt duidelijk, dat we dit heil nooit in onszelf hebben. We moeten, zo leert ons het doopsformulier buiten onszelf treden: „vermaand om een mishagen aan onszelf te hebben, ons voor God te verootmoedigen en onze reinigmaking en zaligheid buiten onszelf te zoeken". De doop verwijst ons niet naar onszelf. Zij leert ons het heil niet in onszelf te zoeken, maar „buiten onszelf", in Christus.
Op geen andere manier spreekt het avondmaalsformulier over het heil „buiten onszelf": Aangezien wij ons leven „buiten onszelf" in Jezus Christus zoeken, zo bekennen wij daarmee dat wij midden in de dood liggen. We dienen deze aanduiding van het „buiten onszelf" „in Christus" goed in het oog te houden. Alleen op die manier kunnen we delen in de zekerheid van het heil. Wie zekerheid zoekt bij zichzelf zal deze nooit vinden. Zij is er slechts in Christus, die „bekleed met zijn belofte" tot ons komt, zoals Calvijn het zo kernachtig heeft uitgedrukt. „In Hem" is heil en zekerheid. „In Hem" is ook het geheim van het nieuwe leven. „In Hem" is al ons heil.
Daarmee worden wij verwezen volstrekt van onszelf af. En daarmee komt dan ook de vraag naar voren, of wij op deze manier wel helemaal recht doen aan dit andere gegeven van de Schrift, dat wij aantreffen in Rom. 8:10; 2 Cor. 13:5; Gal. 2:20; 4:19; Eph. 3:17; Col. 1:27. Wie deze teksten opzoekt zal spoedig zien, dat er telkens sprake is van Christus, die „in ons" woont en werkt. Ik schrijf de teksten nu voor het gemak af:
Rom. 8:10: Indien Christus in u is dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde maar de geest is levend vanwege de gerechtigheid. „Indien Christus in u is . . . " In het volgende vers (vs. 11) lezen we hetzelfde omtrent de Geest: „En indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, dan zal Hij die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft ook uw sterfelijke lichaam levend maken door zijn Geest, die in u woont".
Tweeërlei levenssfeer staat hier tegenover elkaar. Daar is een macht van de dood. Maar er is ook de macht van het leven, het opstandingsleven van de Here Jezus Christus. En deze openbaart zich doordat de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt in ons woont. Voor de apostel is dit hetzelfde als de inwoning van Christus. We kunnen daaraan ontlenen de gedachte, dat Christus door zijn Geest in ons woont. Zó openbaart zich de opstandingskracht, het nieuwe leven. En dit is onsterfelijk, ook het lichaam zal daarvan de kracht eenmaal ondervinden, wanneer het wordt levend gemaakt.
De tweede tekst die we noemden, 2 Cor. 13:5 bevat ook de gedachte van de inwoning van Christus in de Zijnen: „Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk". Paulus treedt hier de gemeente tegemoet, waarin men twijfelde aan de echtheid van zijn apostolaat. In verband daarmee daagt hij zijn beschuldigers uit: Laten ze maar eens onderzoeken, of zij in het geloof zijn, m.a.w. of Christus in hen woont. Wanneer Paulus geen echte apostel is, dan kan God ook niet door hem gewerkt hebben. Dan is Christus ook niet in hen. Dan zijn ze nog verwerpelijk. Maar zijn ze wél in het geloof, en woont Christus wel in hen, dan is dit vrucht van zijn apostolisch werk aan hen. Dan mogen zij ook niet meer twijfelen aan zijn apostolaat.
Inderdaad is dit het ambt van de apostel, om Christus door het geloof in de harten van de mensen te doen wonen. En dit is vandaag nog het speciale ambtelijke werk, waartoe God zijn knechten in de wereld zendt. Christus moet in ons wonen! Dan eerst blijkt de echtheid van onze zending.
Heel duidelijk zegt Paulus dit in een derde tekst die we in dit verband vermelden. Gal. 4:19. Daar spreekt Paulus de gemeente aan als kinderen, zijn kinderen, terwille van wie hij opnieuw weeën doorstaat, totdat Christus in hen gestalte verkregen heeft.
Met dit laatste zou de apostel kunnen doelen op de gestalte die de gemeente dient te vertonen in de wereld. Er zijn uitleggers, die de tekst uit Gal. 4:19 alleen betrekken op het bestaan en de vorm van de christelijke kerken in Galatië. Ook daar had de dwaalleer toegeslagen en de gemeenten daar moesten in zekere zin opnieuw gesticht worden. Maar men mag deze kerkelijke betekenis niet uitspelen tegen de persoonlijke of individuele betekenis. Wanneer een gemeente pas dán echt een gemeente van Christus is, wanneer zij het beeld van Christus vertoont, doordat Christus' gestalte in haar zichtbaar wordt, dan kan dit alleen maar waarachtig zijn, wanneer dit ook geldt van de leden van de gemeente: Christus moet in hen gevormd worden. Eerst dan is er sprake van heerlijkheid. Daarvan spreekt de apostel in Col. 1:27: Christus onder of in u, de hoop der heerlijkheid. Hier gaat het over het geheimenis, dat God niet alleen onder de Joden, maar ook onder de heidenen heeft willen bekend maken. In Christus moeten de mensen gebracht worden, door de verkondiging. Zo wordt ieder mens terechtgewezen en onderricht, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn: in Christus. Maar dit kan alleen wanneer ook dit eerdere geldt: Christus de hoop der heerlijkheid in ons. Ook hier treft ons het aspect van de gemeente, waarin deze heerlijkheid als een levende hoop gevonden wordt. Maar evenals daarnet bij Gal. 4:19 mag men het gemeentelijke niet in mindering brengen op het persoonlijke.
Nu blijven er nog twee teksten over, die voor de zaak die ons bezig houdt van grote betekenis zijn. Eph. 3:16,17 spreekt ervan als volgt: „. . . opdat Hij u geve, naar de rijkdom van Zijn heerlijkheid met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens, opdat Christus door het geloof in uw harten woning make".
Opvallend is hier de onderlinge verbondenheid van de Geest, Christus en het geloof. De Geest geeft kracht in het centrale punt van ons menszijn. Hij weet daar door te dringen. En zo verleent Hij kracht. Maar wat is deze kracht anders dan Christus die in ons woont? Hij kiest het mensenhart als Zijn woning en zo is Hij - door zijn Geest - in ons. Maar dit alles voltrekt zich in het geloof. Merkwaardig is de volgende tekst, waarin de overvloed van genade zich openbaart: „Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods" (Eph. 3:18,19).
Met de inwoning van Christus in ons is een deur geopend naar een zo grote overvloed, die in haar afmetingen alles overtreft. De liefde van Christus gaat de kennis te boven. Zij leidt ons tot de vervulling met God zelf: de volheid van God. We horen in deze woorden iets van de heerlijkheid die in de voleinding gerealiseerd zal worden, wanneer God zal zijn alles en in allen. De volheid van God komt tot ons in de inwoning van Christus in onze harten.
We horen in de laatste tekst die we noemen iets van de persoonlijke ervaring van Paulus. Bedoeld is Gal. 2:20: „Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voorzover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven". Niet meer mijn ik leeft. Maar Christus leeft in mij.
Paulus spreekt in het gedeelte waarin hij deze uitspraak doet over de gerechtigheid die uit het geloof is. Maar deze geloofsgerechtigheid kunnen wij slechts ontvangen in de gemeenschap met God zelf. En dit wordt op de meest intieme manier omschreven: Christus leeft in mij.
We stellen vast, dat er in al de plaatsen, die we vermeld hebben sprake is van een paar zaken die bijeen behoren. Christus in ons, dat is hetzelfde als: de Geest in ons.
Maar dit is een geloofswerkelijkheid, die niet buiten de ervaring omgaat. Zij is een zeer individuele ervaring - deze bevinding van het geloof. En tegelijk is zij een ervaring die deel geeft aan datgene wat de gemeenschap der heiligen betekent. Zij is de grondervaring van al Gods kinderen. Hij in ons en wij in Hem. Dat behoort onlosmakelijk bijeen.
Maar sluit het een het ander niet uit?
Wij in Hem. Dat is: Wij „buiten onszelf".
Hij in ons. Dat is binnen in onszelf?
Hoe verhouden zich tot elkaar dit „buiten onszelf", „in Hem" en dit „Hij in ons". Is het heil dan toch weer op de een of andere manier in onszelf te vinden?
Dat deze vragen van grote betekenis zijn kan ieder vermoeden.
We willen er DV een volgende keer nader op ingaan.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1988

De Wekker | 8 Pagina's

Hij in ons en wij in Hem (IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1988

De Wekker | 8 Pagina's