Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hij in ons en wij in Hem (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hij in ons en wij in Hem (V)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag waarmee wij de vorige keer eindigden was, of we, sprekend over de innige gemeenschap met Christus, niet te kort doen aan de werkelijkheid, dat het heil buiten onszelf in Christus is te vinden. Wanneer Christus in onze harten woont, hoe hebben wij ons Hem dan vóór te stellen als degene, die in ons woont? Calvijn heeft over deze vragen diep nagedacht. En hij bleef met zijn overwegingen geheel in het spoor van Luther, die immers beide werkelijkheden bijzonder sterk heeft ervaren: enerzijds, dat wij het heil volstrekt buiten onszelf hebben te zoeken, en anderzijds dat wij het heil nimmer ontvangen dan in gemeenschap met Christus.
Een korte verwijzing naar Luther zou ons derhalve verder kunnen helpen om de zaken waarover het gaat te doorzien. Luther heeft een bijzondere formule gebruikt om de werkelijkheid van het geloof tot uitdrukking te brengen: Wij ontvangen het heil „buiten onszelf" (extra nos) alleen in God. Bij Luther spelen daarbij twee factoren mee. In de eerste plaats zijn verzet tegen de scholastieke theologie, die de mensen verwees naar de eigen mogelijkheden. Wanneer een mens doet wat in zijn vermogen ligt, dan zal God hem wel helpen. Wij moeten doen wat „in ons" is. Op een zeer verfijnde manier wordt hier binnen een theologie die over genade wil spreken, de werkheiligheid weer binnen gehaald.
Deze benadering van de scholastieke theologie vindt een sterke bondgenoot in ons eigen hart en men kan ook in kringen van de gereformeerde gezindte dezelfde geluiden aantreffen, zoals ze ook binnen evangelische kringen vernomen worden: een mens moet doen wat in zijn vermogen ligt. Welnu, Luther heeft zich daartegen fel verzet. En dit verzet tegen de scholastieke theologie met zijn moralisme ging hand in hand met zijn verzet tegen de mystieke theologie. De mens wordt van zijn eigen mogelijkheden afgetrokken. Hij wordt eenvoudig verwezen naar de genade van God, die in Christus is verschenen en die in de belofte naar ons toe komt. De genade is voor Luther niet een aanvulling van de natuurlijke mogelijkheden waarover een mens beschikt. Iedere geschiktheid voor de genade ontbreekt aan de mens. Daarom wordt een mens buiten zichzelf verwezen, en ook buiten zichzelf geroepen, om te luisteren naar de genadige God, die hem in zijn Woord toespreekt. Een mens kan niet doen „wat in hemzelf is". Hij moet leren het heil te zoeken „buiten zichzelf".

Geen mystiek
Wanneer we bij Luther klanken opvangen, waarin een mens buiten zichzelf getekend wordt, zou ons dit kunnen herinneren aan de weg van de mystiek. Een mysticus heeft immers geen hoger ideaal dan dat hij in die „extase" komt, die toestand, waarbij hij buiten zichzelf geraakt en in God opstijgt, die als de hoogste trap van de mystieke verrukking wordt getekend.
Inderdaad heeft Luther een tijdlang voor de mystiek opengestaan. Maar we mogen niet vergeten, dat Luthers afwending van de mystiek even grondig is geweest als die van de scholastiek. In de middeleeuwse mystiek speelde het „buiten onszelf" een grote rol. In de preken van Tauler bijv. heeft Luther kennis kunnen maken met de extatische liefde (amor extaticus), die samenhangt met de verstandelijke verruiming (excessus mentis, lett.: het overschrijden van de grenzen die aan de menselijke geest zijn gesteld), waarbij de mens om zo te zeggen buiten zichzelf treedt de werkelijkheid van Gods eeuwige liefde, zelfs van Gods eeuwige wezen binnen. Luther kon in vroeger tijd zich nog wel zeer lovend over Tauler uitlaten: „Ik heb bij hem meer van de ware theologie gevonden, dan bij alle doctoren van alle universiteiten bij elkaar. Nóch in de Latijnse, nóch in de Duitse taal heb ik een theologie gezien, die heilzamer is en meer met het evangelie in overeenstemming".
Maar deze overdreven lof op Tauler maakte later plaats voor een vrij wat critischer geluid ten opzichte van de mystiek. Wanneer Luther later spreekt over het „buiten onszelf" van de gelovigen hangt dit niet meer samen met de extatische liefde, maar komt dit voort uit de kennis van het geloof, die in de belofte van het evangelie gegrond is. Luther heeft op verschillende manieren duidelijk willen maken hoe het geloof zich richt op Christus in de belofte. Een sterke uitdrukking daarvoor is bij hem de theologie van het kruis. De scholastieke theologen plaatsten de accenten scherp en duidelijk op hetgeen de mens moest doen, moest meemaken, om tot zekerheid te komen. Voor Luther ligt de zekerheid volstrekt buiten onszelf in Christus. „In Christus de gekruisigde is de ware theologie en kennis van God".
Deze zekerheid ligt niet in de eigen werken, niet in de eigen ervaring. Zij ligt buiten onszelf in Christus.

Geen zekerheid zonder zedelijkheid
Toch leidde deze positiekeuze van het „buiten onszelf" niet tot een soort van antinomianisme, dat de wet achter zich laat en zich op de genade beroemt om de zonde te kunnen bedrijven. Luther spreekt van een „tegelijk" (simul). Men is op hetzelfde ogenblik tegelijk een rechtvaardige én een zondaar. We begrijpen wat Luther bedoelt, wanneer we onwillekeurig denken aan de bedenkingen die men vroeger in onze kring wel had tegen een lied, waarin van Gods kinderen gezegd werd: „en nu geen zondaar meer". Immers de zonde blijft. Luther heeft dat heel sterk tot uitdrukking gebracht in de uitdrukking die een gelovige tegelijk een rechtvaardige én een zondaar noemt. Maar ook met die zegswijze kan men de verkeerde kant uitgaan. Men kan er de zonde mee goed praten. Dat Luther dit in de verste verte niet bedoelde kan ons duidelijk worden, wanneer we zien, hoe Luther de gerechtvaardigde zondaar verbindt met de Here Jezus Christus. Er bestaat tussen Christus en de zijnen een onlosmakelijke band. Bijzonder sterk heeft Luther zijn uitleg van de Psalmen in dit licht gezet. Hij betrekt de Psalmen op Christus. De klachten die men in de Psalmen verneemt, zijn niet alleen die van de gelovigen, maar vooral ook de klachten van Christus. Men zal vandaag in de kringen van de uitleggers van het oude testament deze gedachten niet zonder meer en voetstoots overnemen. Maar voor Luther functioneerde deze manier van Schriftverklaring als een middel waardoor hij datgene wat van de gelovigen geldt ook aan Christus kon toeschrijven en omgekeerd.

De wonderlijke ruil
Hier ligt de oorsprong van de gedachte van de plaatsbekleding, die bij Luther een heel eigenaardig accent ontvangt. Men kan uitgaan van de plaatsbekleding en daarmee elke vorm van eigen werkzaamheid ten enenmale doden. Men kan die gedachte hanteren en ermee verzeild raken in de hoek van de volstrekte lijdelijkheid. Maar bij Luther is deze ontwikkeling onmogelijk. Want nimmer is er van plaatsbekleding sprake zonder dat er tegelijk sprake is van gemeenschap met Christus. Christus is nooit zonder de zijnen. Juist dáár waar Luther spreekt over de vrolijke ruil en de blijde wedstrijd spreekt hij over Christus in ons. Wat van Christus is, wordt door het geloof van de zondaar. En omgekeerd. Maar dit geloof verenigt de ziel met Christus, zoals Luther breed uiteenzet in zijn geschrift over de vrijheid van een christenmens. Christus en de ziel worden één lichaam. Zij leven in gemeenschap van goederen. Zij worden - Luther gebruikt een heel sterke en tekenende zegswijze -, één koek. Het verdient onze volle aandacht, dat Luther juist op dit punt, waar wij het heil buiten onszelf vinden, „in Christus", spreekt van de eenheid tussen Christus en de zijnen. Hij leeft door het geloof in hen. En hier spreekt Luther de woorden die ons ook sterk aan Calvijn doen denken: „Wij heten naar Christus, die niet ver van ons is, maar die in ons woont, als wij in Hem geloven en als wij op onze beurt de een voor de ander een Christus zijn, die aan de naaste doet, wat Christus deed voor ons".
Op hetzelfde moment, waarop wij door het geloof het heil buiten onszelf in Christus zoeken, woont Christus in ons. En wij worden niet gerechtvaardigd, dan alleen in gemeenschap met deze Christus „buiten onszelf".
Zo vormen dit „buiten onszelf" en dit „in ons" bij Luther geen tegenstellingen. Zekerheid van het geloof en zedelijkheid van het leven behoren bijeen, zoals Luther heeft geponeerd in de twee stellingen: een christen is vrij van een ieder en niemands onderdaan: door het geloof. En: een christen is ieders knecht en ieders onderdaan: door de liefde.
Vrijheid: buiten onszelf.
Dienstbaarheid doordat Christus in ons woont, dienstbaarheid der liefde.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1988

De Wekker | 8 Pagina's

Hij in ons en wij in Hem (V)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1988

De Wekker | 8 Pagina's