Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De viering van het heilig avondmaal op Goede Vrijdag (De viering van het Heilig Avondmaal IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De viering van het heilig avondmaal op Goede Vrijdag (De viering van het Heilig Avondmaal IV)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De synode van de Hervormde Kerk sprak in haar zitting van 1 5 juli 1853 over „eene meer plechtige viering van den Goeden Vrijdag, als gedenkdag van den dood des Heeren". De zaak was van verschillende kanten aan de orde gesteld op deze vergadering, onder andere ook uit de Waalse Kerken. Vooral in het Noorden van het land scheen men behoefte te gevoelen aan een andere viering van de Goede Vrijdag, „een dag, zoo onvergetelijk voor het welgestemd christelijk gemoed". Gemeenten in Drenthe, maar ook in Groningen vroegen om zo'n plechtiger viering.
Er waren verschillende voorstellen, b.v. die, waarbij men de gehele dag als een zondag wilde beschouwen, waarop twee maal gepreekt zou moeten worden, evenals ook op de Hemelvaartsdag. Maar er waren ook gemeenten, die alleen over de Goede Vrijdag spraken en de noodzaak déze dag te vieren en tegelijk de tweede feestdagen van Pasen en Pinksteren te laten vervallen. Uit Drenthe stamde de gedachte om het heilig avondmaal op deze dag te vieren.
De commissie die de zaak kreeg voor te bereiden overwoog, dat het niet gemakkelijk zou zijn om over deze zaak een bevel uit te vaardigen. De synode bezat daartoe geen bevoegdheid. Om verscheidene redenen leek het niet raadzaam om de openbare bijeenkomsten op de tweede feestdagen op te heffen. Men kon - zo opperde men - ook moeilijk een beroep doen op de Hoge Regering om een bevel uit te vaardigen tot stilstand der werkzaamheden en der bedrijven. En omdat men deze medewerking zou moeten missen zou het tot verwarring kunnen leiden, „wanneer de dagelijksche arbeid voortging, en men te midden van den arbeid op zulk eenen dag tot eerbiedige herinnering aan zulk eene grote gebeurtenis, of wel ter viering des Heiligen Avondmaals zelve henenging".
Daarom stelde de commissie voor om te besluiten aan de gemeenten te schrijven, „dat de Synode met welgevallen en goedkeuring heeft gadegeslagen hetgeen in de laatste jaren in vele gemeenten geschied is, ten einde den Goeden Vrijdag meer plegtig te vieren en tot eenen christelijken gedenkdag te maken". Men kon moeilijk verder gaan dan deze opwekking om, waar dit mogelijk was, de heiliging van deze dag te bevorderen. Vooral - zo werd er in een apart voorstel nog aan toegevoegd - werden de gemeenten opgewekt tot het houden van de Avondmaalsbediening op deze dag tot verhoging van de plechtigheid van deze dag. Inderdaad werd in een brief aan de gemeenten in deze zin geadviseerd. Men constateerde dat meer en meer een geest in de vaderlandse kerk zich openbaarde om de Goede Vrijdag tot een gemeenschappelijke en heilige gedenkdag te maken.
Deze geest zou, zo liet zich verwachten, in de toekomst nog toenemen. Maar de kerkeraden bezaten zelf het recht om in deze dingen beslissingen te nemen. Men diende te overwegen, dat een algehele heiliging van de dag niet zou kunnen worden verkregen zonder invloed van de overheid. Maar deze had ook te maken met „andere afdelingen in de christelijke kerk, die deze heiliging niet zo waarderen en wensen zouden." Daarom zou men van overheidsbemoeiing moeten afzien en deze niet moeten inroepen. Ook zouden allerlei maatschappelijke bedrijven er tégen kunnen zijn om de Goede Vrijdag van een werkdag in een vrije dag te veranderen. Tegelijk waren er allerlei bezwaren aan te voeren tegen het laten vallen van de tweede feestdagen. Dit zou aanleiding kunnen geven tot afscheiding in de gemeente, maar ook tot lichtzinnigheid, zedeloosheid en wat al niet meer. Daarom liet de synode het bij een advies, zonder meer met een wens er bij, „dat de beletselen, hier en daar bestaande, kunnen worden weggenomen." De gemeenten werden ernstig opgewekt, om van hare zijde, met al haar vermogen, de heiliging van dien dag te helpen bevorderen.
Het voorstel, dat op de synode werd aangenomen en in bovengenoemde zin aan de gemeenten werd gepresenteerd, draagt de kenmerken van de theologie van die tijd: de Groninger godgeleerdheid had grote invloed, vooral in het Noorden. In Assen zetelde lange tijd een synodelid, dat bekendheid had verworven door zijn optreden tegen de Afscheiding: Benthem Reddingius. Hij overleed in 1844, maar in zijn gemeente - bijzonder eervol vermeld tijdens de synodale discussies -, werd het avondmaal gevierd op Goede Vrijdag. De Groninger theologen bestreden de leer van de verzoening door voldoening. Maar juist zij bevorderden de viering van de Goede Vrijdag en de bediening van het Avondmaal op deze dag.
Nu geheel afgedacht van déze achtergronden bij het synodale besluit uit 1853, lijkt het ook uit ander gezichtspunt bezwaarlijk om als regel het avondmaal op de Goede Vrijdag te vieren. Prof. Bouwman zegt er in zijn handboek over het Gereformeerd Kerkrecht het volgende van, waarmee we kunnen instemmen: „Het zou den schijn geven, dat deze dag, waarop wij gedenken het sterven van den Zaligmaker, gesteld werd boven den eersten dag der week, die door de opstanding van Christus werd geheiligd. Bovendien is de viering van het avondmaal op de groote feesten minder gewenscht, omdat de prediking van de groote heilsfeiten daardoor lijden zou" (Ger. Kerkrecht, II, blz. 443).
De gewone zondag dient avondmaalsdag te zijn en niet de Goede Vrijdag en ook niet de grote christelijke feesten, omdat op deze dagen de verkondiging zich in het bijzonder dient te richten op de heilsfeiten.
Onze kerkorde kent de bepaling, dat minstens vier malen per jaar het avondmaal moet worden bediend. In het licht van het bevel van Christus mag dit beslist niet minder zijn en dient een classis toe te zien, dat in de gemeenten daaraan de hand wordt gehouden. Zoals de zaken nu staan lijkt het niet geraden om een maandelijkse viering te bevorderen. Calvijn zag dit in zijn omstandigheden als gewenst en liet dit ook vastleggen. Maar men moet ook zijn twee argumenten niet vergeten: een sleur of gewoonte mag het avondmaal niet worden. En het mag zeker niet een plaats worden, waaraan zichtbaar wordt hoe weinig één de gemeente is. Daarom lijkt het wenselijk dat alle gemeenten de viering per kwartaal hebben. Maar wij mogen daarmee niet volstaan. Wanneer uit de gemeenten de drang komt om minstens zes maal in het jaar de Tafel des Heren aan te richten, mag dit niet worden teruggewezen, tenzij duidelijk is dat een viering 4 malen 's jaars reeds te weinig gewaardeerd wordt door het gros van de gemeente.
Juist omdat, zoals wij eerder zagen, het avondmaalsgeheim geen ander geheim is dan dat van het leven uit het geloof in Christus, mag een veelvuldiger bediening de hoop wekken, dat deze niet alleen uitdrukking zal zijn van het geestelijke leven in de gemeente, maar veel meer nog, dat deze het laatste bijzonder zal bevorderen. Maar dan moet het daartoe gericht worden, waartoe het de Here Jezus Christus heeft ingesteld en verordend, tot versterking van het geloof.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1988

De Wekker | 8 Pagina's

De viering van het heilig avondmaal op Goede Vrijdag (De viering van het Heilig Avondmaal IV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1988

De Wekker | 8 Pagina's