Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hij spreekt nadat Hij gestorven is . . .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hij spreekt nadat Hij gestorven is . . .

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want deze dingen zijn geschied opdat de Schrift vervuld worde: Geen been van Hem zal verbroken worden. En wederom zegt een andere Schrift: Zij zullen zien in welken zij gestoken hebben." Johannes 19:36 en 37.

We kennen allemaal de uitdrukking: „Hij spreekt nog nadat hij gestorven is". Vanzelfsprekend is dat niet letterlijk bedoeld: Iemand die gestorven is zal geen woord meer zeggen, nooit meer! Vandaar dat we dit gezegde overdrachtelijk opvatten: Iemand die overleden is kan tóch nog blijven spreken doordat zijn woorden of zijn daden voortleven in de herinnering van mensen. In gesprekken of geschriften komt hij die is heengegaan steeds weer ter sprake. Dat bedoelen we als we zeggen dat iemand spreekt nadat hij gestorven is. Als we deze woorden ook gebruiken wanneer Christus gestorven is, liggen de dingen anders. Ook van Hem kunnen we namelijk zeggen dat Hij nog spreekt als de dood Zijn lippen heeft gesloten. Maar daarmee geven we niet slechts aan dat Hij voortleeft in de gedachten of in de gesprekken van Zijn discipelen.
Neen, Hij blijft ook nadat Hij gestorven is - heel letterlijk - tot ons spreken door Zijn Woord. We zien dat op een heel opmerkelijke wijze als de evangelist Johannes onze aandacht richt op het ontzielde lichaam van de Heere Jezus. Bij dat lichaam - zo schrijft hij - blijft het Woord van Christus getuigen al is Hijzelf gestorven. Het zegt dat dit alles is geschied, opdat twee Schriftwoorden vervuld zouden worden. Het eerste is: „Geen been van Hem zal verbroken worden", en het andere: „Zij zullen zien in welken zij gestoken hebben". Wat willen deze woorden eigenlijk zeggen?

Om die vraag te beantwoorden is het nodig dat we ons in herinnering roepen wat er deze vrijdag op Golgotha plaatsvindt. Als de dag gaat dalen komt er onrust onder de leiders van het volk. Nog enkele uren en dan zal bij het invallen van de duisternis de Sabbath beginnen. Het is nog wel een bijzondere Sabbath, omdat het de tijd is waarin het grote feest van het Pascha wordt gevierd. Daarom moeten de gekruisigden zo spoedig mogelijk sterven, zodat hun lichamen begraven kunnen worden, voordat de heilige feestdag zal aanbreken. Voor de Romeinen is dat niet nodig. Zij laten de lichamen van gekruisigde misdadigers wel vaker enkele dagen nadat ze gestorven zijn aan het kruis hangen als een afschrikwekkend voorbeeld. Maar de Joden leven bij de wet van Mozes, die duidelijk voorschrijft dat het lichaam van een gehangene vóór de nacht begraven moet worden (Deut. 21:22,23). In dit geval is het wel bijzonder dringend dat dit gebeurt in verband met het karakter van de komende feestdag. Daarom gaan de leiders van het volk naar Pilatus met het verzoek of het sterven van de gekruisigden verhaast kan worden door hun benen te breken, zodat zij vóór het donker van het kruis afgenomen kunnen worden en snel begraven zullen zijn.
De Romeinse stadhouder geeft zijn toestemming en de soldaten bij het kruis krijgen de opdracht om tot het breken van de benen - het zgn. crurifragium - over te gaan. Met een knots of een zware ijzeren staaf lopen ze op de gekruisigden toe. Daarmee zullen zij hun benen verbrijzelen zodat zij alle steun verliezen en de dood sneller intreedt. De soldaten komen bij de eerste moordenaar... Een zware slag en zijn benen zijn gebroken. Zo vergaat het ook de andere moordenaar. Maar als zij aankomen bij Degene die in het midden gekruisigd is, slaan de soldaten niet toe met hun zware wapen. Ze zien dat Hij al gestorven is en daarom vinden zij het onnodig om Zijn benen te breken. Om zeker te zijn dat de dood toch echt is ingetreden, neemt één van de soldaten een lans en doorsteekt Zijn zijde.
Terstond, zegt de Schrift, stroomt er bloed en water uit. Dat is het teken dat ieder overtuigt dat de Heere Jezus werkelijk gestorven is. Hierbij tekent de evangelist Johannes aan dat in dit gebeuren het Schriftwoord in vervulling gaat: „Zij zullen zien in welken zij gestoken hebben". Deze woorden zijn afkomstig uit de Oud-testamentische profetie van Zacharia, die in hoofdstuk 12 de heilstijd aankondigt, waarin de Geest der genade en der gebeden zal worden uitgestort. Als gevolg van de uitstorting van deze Geest zullen mensen „de Heere gaan zien die zij doorstoken hebben en zij zullen over Hem rouwklagen..." (Zach. 12:10). Deze profetie wordt hier vervuld als het lichaam van de Heere Jezus aan het kruis wordt doorstoken. Tegelijk wordt echter ook in het vooruitzicht gesteld dat ogen van mensen door de Geest geopend zullen worden, zodat zij met verlichte ogen gaan zien wat op Golgotha heeft plaatsgevonden. Als dat gebeurt, gaan we verstaan dat wij Hem door onze zonden aan het kruis genageld en doorstoken hebben. We gaan het heel persoonlijk inleven: „Ik heb door mijn schuld Zijn kroon gevlochten en Zijn beker gevuld". Daarbij rijst de vraag of wij bij het licht van Gods Geest al gezien en beleden hebben, dat „onze zonden de nagels in Zijn handen dreven en Zijn zijde doorboorden" (Isaac Ambrose). Wat wordt onze schuld en onze eigengerechtigheid dan bitter: Wat zien we dan - met droefheid over onze zonden - op Hem die wij doorstoken hebben!

In de gebeurtenissen rond het lichaam van de gestorven Christus, wordt nog een andere profetie vervuld: „Geen been van Hem zal gebroken worden". In deze woorden vinden we een treffende herinnering aan de voorschriften voor de slachting van het lam tijdens het Oudtestamentische Pascha. Daarin wordt nadrukkelijk gezegd, dat geen been van het paaslam gebroken mag worden (vgl. Ex. 12:46 en Num. 9:12). Alleen het lam dat zó bereid is, beantwoordt aan Gods eisen en inzettingen. Wanneer de evangelist Johannes deze woorden aanhaalt in verband met het sterven van de Heere Jezus, wil hij ons erop wijzen dat Christus het ware, het volkomen Paaslam is. Dit Paaslam, dat op Golgotha Zijn leven gaf, beantwoordt in alles aan Gods eisen. In de hitte van het lijden heeft God dat Lam beproefd en heeft geen gebrek in Hem gevonden. Het offer dat Hij gebracht heeft, is door de almachtige God volkomen goedgekeurd. Daarom is in het bloed van dit Lam bedekking van de schuld en vergeving van de zonde te vinden. We kunnen daarbij denken aan de viering van het Oud-testamentisch Pascha, waarbij het bloed van het paaslam aan de deurposten gesmeerd werd. Achter dat bloed waren de Israëlieten veilig voor de engel des doods die rondging. Want wanneer het bloed aan de deurposten was ging het verderf voorbij (Ex. 12:23). Zo zal de toorn van God ons ook alléén voorbijgaan, als wij door het geloof leerden schuilen achter het bloed van dit grote Paaslam. De God van hemel en aarde heeft immers gezworen dat Hij op allen die in dit bloed geborgen zijn nooit meer toornen en nooit meer schelden zal? Daarom is het zo nodig dat wij niet rusten voordat wij de kracht van het bloed van dit grote Paaslam persoonlijk hebben leren kennen. Daarvoor is het werk van Gods Geest nodig die ons laat zien hoe schuldig, verloren en hulpeloos wij zijn. Maar diezelfde Geest opent ook de ogen voor het volmaakte Lam, van wie geen been gebroken werd. Wat een wonder als we door genade de toevlucht mogen nemen tot deze Christus, „het Pascha, dat voor ons is geslacht" (1 Cor. 5:7).

Bij de Oud-testamentische woorden: „Geen been van Hem zal gebroken worden", kunnen we trouwens nog aan iets anders denken. De uitdrukking herinnert namelijk ook aan de belofte uit de psalmen dat God de rechtvaardige niet zal verlaten, maar hem zal beschermen: „De Heere bewaart al zijn beenderen; niet een van die wordt gebroken" (Psalm 34:21). Welnu, als de beschermende ogen van de almachtige God zelfs over de beenderen van Zijn kinderen gaan, zal Hij dan de beenderen van Zijn Rechtvaardige, Zijn eigen Zoon, niet met een bijzondere zorg bewaken? Inderdaad, onder Gods bescherming blijft het lichaam van Christus bij Zijn sterven ongebroken. Het bewaart Zijn ongebroken kracht tot de dag van Zijn opstanding. Zo wordt het feit dat Christus' benen niet gebroken werden op de Goede Vrijdag een profetie van de Paasmorgen. Hij die nu ontzield aan het vloekhout hangt, zal op de derde dag in ongebroken kracht uit de dood opstaan. Dat betekent dat Hij dood en graf, duivel en zonde zal overwinnen. Het betekent ook dat Hij de Zijnen niet in de macht van die doodsvijanden zal laten. Juist omdat Christus uit de dood is opgestaan, mag Zijn Kerk leven in de verwachting dat Hij haar beschermen en beschutten zal. Hij beveiligt hen tijdens dit leven, temidden van alle strijd. Hij bewaart zelfs hun beenderen, nadat ze gestorven zijn. Dat doet Hij totdat de grote Dag van de Opstanding zal aanbreken en heel Zijn Kerk de Levensvorst zal aanschouwen in al Zijn luister.
Zo blijft Zijn Woord tot ons spreken nadat Hij gestorven is.
Hebben we de boodschap gehóórd? Hebben we haar verstáán?

A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1990

De Wekker | 16 Pagina's

Hij spreekt nadat Hij gestorven is . . .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 april 1990

De Wekker | 16 Pagina's