Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (II)

Bekijk het origineel

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De goede manier?
Uit het voorafgaande is wel duidelijk geworden, dat we onze twijfels hebben omtrent de manier, waarop Comrie spreekt over de hebbelijkheid en de dadelijkheid van het geloof. Wij trachten nog eens zijn redeneertrant te volgen. Het „ingewrochte" geloof, d.w.z. het door de Geest in het binnenste van de mens gewerkte geloof is een vermogen, dat geheel afgezien van de vraag of het werkt of niet, volmaakt is. Iemand kan beschikken over een smaakvermogen, zonder dat hij ooit iets proeft. Dit laatste, de daad van het proeven, kan alleen geschieden, wanneer er een vermogen is, dat daarbij actief wordt. Maar dit vermogen bestaat, geheel afgedacht van de vraag of het werkzaam is of niet. „Zo is het met het ingewrochte geloof. Het wordt volmaakt en volkomen, als het gaat om de hebbelijkheid, in een punt des tijds ingestort of meegedeeld door de bovennatuurlijke werking van de Geest. Maar het wordt actief, het komt tot zijn dadelijkheid naar de mate van de gewaarwording". Eerst moet er het vermogen van het geloof zijn. Daarna eerst kan er sprake zijn van de daad van het geloof. Het laatste is van het eerste geheel afhankelijk. Omgekeerd geldt dit niet. Iemand kan het geloofsvermogen hebben, zonder dat het ooit tot een geloofsdaad komt. Zo staat het met de kleine kinderen. De uitverkorenen onder hen worden volgens Comrie zalig, niet vanwege hun werkelijke geloofsdaden: die zijn er niet. Maar zij bezitten wel het geloofsvermogen, waaruit „zo zij tot het gebruik der rede gekomen waren, de daden zouden zijn voortgevloeid". Nu deze geloofsdaden, gezien de leeftijd zich niet hebben kunnen openbaren, moet men aannemen, dat het vermogen op zichzelf genoeg is.
Bij volwassenen echter werkt de Geest vanuit dit geloofsvermogen verder. Comrie wil voorkomen, dat het geloofsvermogen op zichzelf aangemerkt zou worden als een vermogen dat op een onafhankelijke manier zijn eigen natuur volgt en zo tot de daad van het geloof komt. Bij de instorting van de hebbelijkheid is de mens passief. En het komt nimmer tot een daad van het geloof, dan door de onmiddellijke werking van de Heilige Geest. Comrie spreekt in dit verband van een onmiddellijke voorgaande en voorbepalende werking van de Heilige Geest, die effect krijgt. Dit geschiedt trapsgewijs, waarbij de middelen van de genade een rol spelen: het Woord, het gebed, de prediking, de sacramenten, de samenkomsten enz. Door de medewerking van de Geest bouwen de gelovigen het geloof op. Van stap tot stap komt het zo tot een geloofsdaad. En deze is sterker naarmate het geloofsvermogen op zichzelf sterker of zwakker is en tevens naar mate de inhoud van het Woord door de kracht van de Geest op het geloofsvermogen inwerkt.

Geloofsvermogen
Men ziet hoe ver Comrie zich verwijdert van vrij eenvoudige taal, die Brakel sprak over het geloof. De laatste wees het onderscheid tussen geloofsvermogen en geloofsdaad beslist af. Hij vond deze aanduiding niet in de Schrift. Daarmee was de zaak voor hem beslist: het geloof is uit het gehoor. „Niemand ontvangt het geloof dan alleen uit het gehoor. Daardoor wordt de mens van ongelovig gelovig. Men kan niet zeggen dat de mens het geloof ontvangt, dat hij gelovig zou worden of het geloof zou verkrijgen door de prediking wanneer hij het tevoren reeds zou hebben in zijn begin". Brakel blijft dichter bij de Schrift, waaraan hij genoeg heeft. Comrie wil trachten de volstrektheid van de genade door zijn redenering veilig te stellen. Maar de zaak wordt er niet door verhelderd. Zijn zienswijze komt er op neer, dat het getuigenis van de Schrift door de Geest inwerkt op het vermogen, waardoor de overtuiging ontstaat.
En deze persuasie of overtuiging vormt het eigenaardige karakter, het eigensoortige van het geloof. Gods getuigenis werkt op het vermogen in. Daardoor ontstaat de overtuiging van de waarheid, ofwel van de inhoud van het getuigenis.
Drie afzonderlijke stukken onderscheidt Comrie, die samengenomen het geloof vormen. Drie afzonderlijke lijnen vormen nog geen driehoek. De drie afzonderlijke stukken van het geloof vormen op zichzelf evenmin het geloof. Maar gaan zij samen, dan is er het geloof. De drie factoren zijn: kennis, toestemmen en vertrouwen. De kennis van het geloof bestaat niet uit een kennis die wij door eigen werkzaamheid verkrijgen, doordat wij teksten met elkaar vergelijken of op een andere manier met de bijbel bezigzijn. De kennis van het geloof is een bovennatuurlijke kennis, die de Geest door het Woord als middel in de harten van de uitverkorenen werkt. Een overtuiging, die de Geest werkt van de waarheid van alles wat God in zijn Woord heeft geopenbaard. De tweede daad van het geloof bestaat in de toestemming. Het getuigenis van de Geest werkt in op het vermogen, dat daardoor de waarheid accepteert en niet alleen aanneemt, maar ook als waarheid erkent, waarbij de mens het hoogste belang heeft. Kennis en toestemmen gaan samen. Men ziet, dat Comrie wil voorkomen, dat het geloof slechts als een historisch geloof zou worden opgevat.

Geloofsvertrouwen
Met het vertrouwen van het geloof bedoelt Comrie allereerst, dat het als zekerheid in het geloofsvermogen aanwezig is. „Wij moeten het geloof altijd in twee opzichten nemen. Op zichzelf genomen behoort het verzekerd vertrouwen zozeer tot de natuur van het geloof, dat het ingewrochte geloof nooit zonder dit vertrouwen is op de belofte van het evangelie. Het bezit het vermogen om zich op de belofte van het evangelie met een verzekerd vertrouwen te verlaten". Maar beschouwt men ditzelfde ingewrochte geloof nu eens niet op zichzelf, maar concreet, zoals het ingeplant wordt in levende mensen van vlees en bloed, dan moeten de gedachten in een andere richting worden geleid. Dan hebben wij met het avondmaalsformulier te spreken over de zwakheid van ons geloof. Deze heeft te maken met het feit, dat het licht van het evangelie niet krachtig genoeg op het geloofsvermogen inwerkt. Het vermogen tot de daad van het vertrouwen is er wel, maar het wordt niet beoefend. In dit verband maakt Comrie dan een onderscheid tussen de verzekerdheid van het geloof en de verzekerdheid van het gevoel. Comrie sloot zich hierbij aan bij een Engels spraakgebruik dat onderscheidde tussen een assurance of faith en een assurance of sense, onderscheidingen die, zo meent de Schotse theoloog, men wel moet maken zal men niet terecht komen in een begripsverwarring. Van de verzekerdheid van het gevoel geeft Comrie de volgende omschrijving: Zij bestaat „in een blijde aandoening, die in het hart oprijst uit een overtuiging die de Heilige Geest in het hart werkt, dat wij alles wat beloofd is ook metterdaad hebben, bezitten en genieten". Dit is de gewaarwording van de vreugde, die de Heilige Geest werkt in het hart, wanneer Hij met onze geest getuigt. Niet iedereen geniet deze vreugde. Zij wordt bestreden, aangevallen door het ongeloof. Maar intussen is de verzekerdheid van het geloof zonder de verzekerdheid van het gevoel zeer sterk. Comrie verwijst in dit verband naar Calvijn (Inst. III,II,7), die hier zijn omschrijving geeft van het geloof: een vaste en zekere kennis van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid van zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en aan ons hart wordt verzegeld.

Geloofszekerheid
Een vergelijking van wat Comrie zegt over het geloof als zekerheid, naar zijn tweevoudig aspect, nl. als zekerheid van het geloof en als zekerheid van het gevoel doet ons zien, hoe de zaken bij hem uit elkander vallen. Bij Calvijn is de zekerheid een zaak van verzegeling aan het hart. En dit is niet een kwestie die losgemaakt kan worden van de openbaring aan het verstand. Bij Comrie is sprake van een zeker isolement van geloof en gevoel ten opzichte van elkaar. Wij menen, dat er geen geloof zonder gevoel is. Voor Comrie kan het geloof er zijn, zonder de zekerheid, die uitstraalt over heel het leven van de ziel, tot in de sfeer van het gevoel toe. Duidelijk is een voortgang aan te geven, die sinds Calvijn is ingetreden. Comrie gaat verder dan Calvijn. Hij gaat ook verder dan de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Catechismus. Hij beroept zich op de Westminster Confessie, zoals we een volgende keer hopen te zien. Hij heeft daarmee een element ingevoerd, waarvan de waarde in het licht van de voortgang der gereformeerde traditie door ons nog moet worden vastgesteld. Een herinnering aan de Westminster Confessie treffen we aan in zijn hantering van het onderscheid tussen „directe en reflexieve geloofsdaden". We kennen de term: uitgaande en wederkerende daad van het geloof. In welk klimaat voert Comrie ons met dit onderscheid?

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's

Verzekering en verzegeling bij A. Comrie (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 september 1990

De Wekker | 8 Pagina's