Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Adventsklacht

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Adventsklacht

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En Abram zeide: Zie, mij hebt Gij geen nakroost gegeven". Genesis 15:3a.

We mogen over enkele weken weer Kerstfeest vieren. Het feest van Gods onuitsprekelijke Gave. De Gave van Zijn Zoon Jezus Christus aan een wereld verloren in schuld.
We noemen deze weken adventsweken want advent betekent: komst. Er komt iemand aan. Nader: God komt in Christus naar ons toe. En de aankondiging van dit Bezoek dient door ons beantwoord te worden met een uitzien naar, een verwachten van dit Bezoek.
En verwachten is nog iets anders als afwachten. Afwachten is lijdelijk, passief. Maar verwachten maakt ons actief, brengt ons in beweging.
Zoals een vissersvrouw vroeger die naar de haven liep en die met de hand boven de ogen de zee aftuurde om te zien of het schip waarop haar man voer al in aantocht was. Of zoals een zieke met hevige pijnen de oren spitst om te horen of de dokter er al aankomt.
Zó hebben de gelovigen in het Oude Testament uitgezien naar de komst van de Verlosser, de Messias. Ze baden: „Och dat Gij de hemelen scheurdet". Maar de vervulling van Gods beloften liet lang op zich wachten. En dan wordt het moeilijk om te blijven verwachten, te blijven geloven.
Dat blijkt hier ook in het leven van Abram want we horen hem op een gegeven moment klagen: „Here, HERE, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga". En: „Zie, mij hebt Gij geen nakroost gegeven".
Misschien vragen we verwonderd: Is Abram hier aan het woord? De vader der gelovigen? Ja, want hij had, net zoals wij die hebben, z'n zwakke momenten, de ogenblikken waarop hij meer keek naar de harde werkelijkheid van de dingen die tégen hem waren dan dat hij oog had voor de rijkdom van Gods beloften die vóór hem waren.
En nu zou je denken: juist op dit ogenblik had Abram toch alle reden om de toekomst met vertrouwen tegemoet te gaan. Want de HERE heeft hem een hart onder de riem gestoken door hem de verzekering te geven: „Vrees niet Abram, Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn". Met andere woorden: Abram, wat er ook moge gebeuren, op Mij kun je vertrouwen; het zal je aan niets ontbreken; en achter Mij kun je wegschuilen in het uur van gevaar en ben je veilig zoals een soldaat veilig is achter zijn schild voor de pijlenregen van de vijand.
Nu, wat wil een mens nog meer? Als je je toch financieel behoorlijk kunt redden en als je gezondheid zo goed mogelijk gewaarborgd is, dan heb je toch niet te klagen? De meeste mensen zitten ermee dat ze toch zo graag wat meer geld en goed zouden hebben of ze maken zich zorgen over het feit dat ze niet zo gezond zijn als ze dat graag wilden. Moest Abram dan ook niet dubbel en dwars dankbaar zijn voor de verzekering die de HERE hem hier geeft, dat Hij hem rijk zal belonen en hem volledig zal beschermen?
Ja, en toch is hij niet tevreden want er is een zaak die hem nog veel meer ter harte gaat dan zijn bezit en zijn veiligheid. Hij vraagt: „Here, HERE wat zult Gij mij geven daar ik kinderloos heenga". En even verder: „Zie, mij hebt Gij geen nakroost gegeven".
In deze klacht grijpt Abram terug op de belofte die de HERE hem al lang geleden gedaan had. Daarin beloofde de HERE hem tot een groot volk te maken, hem te zegenen en dat met hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zouden worden.
beloften helemaal niets terecht zou komen want Abram en Sara waren nu al tien jaar in Kanaän, ze waren intussen al bejaarde mensen geworden en nog nooit had de stem van een eigen kind onder hun tentdak geklonken. Vandaar de klacht van Abram. Maar het was ten diepste een adventsklacht. Want het ging Abram maar niet alleen om een zoon en om een talrijk nageslacht maar daarom dat God had beloofd dat uit zijn nageslacht de Messias, de Verlosser geboren zou worden. En hoe zou dat ooit kunnen gebeuren als zij kinderloos bleven? Zie, daar zat Abram mee. Hij verlangde naar de komst van de Zaligmaker. Vandaar zijn klacht.
En nu kun je natuurlijk zeggen: die klacht is toch een uiting van ongeduld en misschien wel van ongeloof. Akkoord, maar dan moeten we wèl bedenken: Vooreerst, dat Abram met zijn klacht naar het enig juiste Adres gaat: naar de HERE.
En vervolgens, dat uit deze klacht blijkt dat hij Gods beloften maar niet voor kennisgeving heeft aangenomen maar er voortdurend mee werkzaam is geweest.
Nu moeten wij onze eigen klachten maar eens bezien in het licht van deze klacht van Abram. We hebben allemaal wel wat te klagen. Over de gang van zaken in deze wereld, over de gemeente waartoe we behoren, over de ambtsdragers, over de buren, over onze financiële positie, over onze gezondheid. Klagen we alleen maar om te klagen of gaan we ermee naar het enig juiste adres, naar de HERE? En dan mogen we onszelf wel eens afvragen wat de inhoud van die klachten is. Zeker, we mogen met al onze noden en behoeften tot de HERE gaan en die in ootmoed aan Hem voorleggen. En de HERE belooft: Al wat u ontbreekt schenk Ik, zo gij 't smeekt, mild en overvloedig. Maar zijn onze vragen en onze klachten in vele gevallen niet te veel gericht op onze tijdelijke, en te weinig op de geestelijke noden? Allereerst persoonlijk. De HERE heeft ons de rijke belofte gegeven dat Hij onze God wil zijn. Deze belofte heeft Hij bij de doop aan ons voorhoofd doen betekenen en verzegelen.
Wat hebben wij met deze belofte gedaan? Voor kennisgeving aangenomen? Of gedacht: Ik ben gedoopt en daarom zit het met mij verder wel goed? Of hebben we op die beloften leren pleiten? Kennen we de adventsklacht dat we tot de HERE gaan met de vraag of Hij ons door Zijn Heilige Geest de zekerheid wil schenken dat we deel hebben aan het heil dat de grote Zoon van Abram, Jezus Christus heeft verworven?
En voorts is het van het grootste belang, dat we èn persoonlijk èn als gemeente werkzaam zijn met de beloften Gods die tot op heden nog niet vervuld zijn. We kunnen daarbij denken aan de belofte van de wederkomst van de Here Jezus Christus. Zien we uit naar die wederkomst? Bidden we om die wederkomst? Zijn we zó adventsgemeente dat we niet alleen uitzien naar het naderend Kerstfeest maar dat ook de roep: „Maranatha-Here kom" werkelijk een uiting is van ons verlangen naar de „grote morgen"?
Op Abrams adventsklacht antwoordde de HERE: Zie nu op naar de hemel en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt. Dan lezen we: En Abram geloofde in de HERE. Zijn adventsklacht ging over in adventsgeloof.
Zien wij naar het Kind in de kribbe, naar de Man van smarten en naar de Here der heerlijkheid. Die als de verheerlijkte Zoon gezeten is aan de rechterhand van Zijn hemelse Vader. En luisteren wij naar Zijn belofte: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.
En werke en versterke de HERE dan in ons hart het adventsgeloof in Zijn belofte: Ja, Ik kom spoedig!

Eerland

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1990

De Wekker | 8 Pagina's

Adventsklacht

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1990

De Wekker | 8 Pagina's