Ik ben de opstanding en het leven
Enkele gedachten naar aanleiding van Johannes 11:25a
De Persoon is de zaak
en de zaak is de Persoon
In de zeven „Ik ben-uitspraken" in het Evangelie naar Johannes treft ons telkens hoezeer Persoon en zaak, zaak en Persoon samenvallen. De zeven „Ik ben-uitspraken" vinden we in:
Johannes 6:35,48: „Ik ben het brood des levens" (vergelijk de verzen 41 en 51);
Johannes 8:12: „Ik ben het licht der wereld" (vergelijk 9:5);
Johannes 10:7,9: „Ik ben de deur (der schapen)";
Johannes 10:11,14: „Ik ben de goede herder";
Johannes 11:25: „Ik ben de opstanding en het leven";
Johannes 14:6: „Ik ben de weg, de waarheid en het leven";
Johannes 15:1,5: „Ik ben de (ware) wijnstok".
Jezus is heil. In Hem vinden we de volle zaligheid, die God bereid heeft voor al Zijn gelovigen. Het heil is aan de Persoon gebonden. Hij IS het heil van God voor al de Zijnen. Met verschillende termen wordt in de zeven „Ik ben uitspraken" het volle heil ons uitgezegd. Deze uitspraken zijn te verstaan in verband met het ambt van Jezus, waartoe Hij door de Vader is aangesteld en gezalfd. Deze uitspraken over wie Jezus is mogen nimmer worden losgemaakt van Zijn ambtelijke arbeid. Christus geeft niet alleen heil. Hij IS het. Alle heil is aan Zijn Persoon gebonden. Hij verwerft als de grote Ambtsdrager van Zijn Kerk voor al de Zijnen dat heil, dat Hij Zelf is. Buiten Christus is dus naar het getuigenis van het Evangelie nergens enig heil te zoeken en te vinden.
Jezus corrigeert en verdiept Martha's geloof in de opstanding
In het gesprek met Martha in Johannes 11 komt Jezus tot de uitspraak: „Ik ben de opstanding en het leven", vers 25a. Christus brengt met deze woorden een correctie aan op de verzekering van Martha dat ze wist, dat haar gestorven broer - Lazarus - zal opstaan bij de opstanding op de jongste dag. Martha verwoordde de joodse verwachting van de opstanding van de doden aan het einde van de tijden. Slechts dan, aan het einde van de wereldtijd, zou er opstanding van de doden zijn. De joodse verwachting terzake van de opstanding van de doden was een uitsluitend op de toekomst gerichte verwachting. Dat er reeds eerder opstanding mogelijk zou zijn, kwam in de joodse verwachting en in Martha's visie niet aan de orde. Dat was uitgesloten. Deze visie op de opstanding van de doden als een gebeurtenis slechts aan het einde van de tijden corrigeert Jezus in het gesprek met Martha.
Boeiend is hoe Christus in dit gesprek Martha heen leidt naar haar geloofsbelijdenis: „Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou". Joh. 11:27.
Juist tot déze belijdenis roept het Evangelie allen, die het lezen, op. Het Evangelie wil leiden tot het geloof dat Jezus is de Christus, de Zoon van God en opdat wij, gelovende, het leven hebben in Zijn Naam, vgl. Johannes 20:31.
Christus ontkent niet dat er een opstanding van de doden zal zijn in de toekomst. Maar Hij laat zien hoe de blik op de opstanding in de toekomst ook op het heden moet worden gericht. Opstanding is niet een algemene zaak zonder meer, opstanding is aan Hém verbonden en opstanding is met Hem gegeven. In Zijn Persoon staat de totale opstanding van de doden in de toekomst reeds in het heden voor Martha.
De toekomst is geen toekomst zonder meer, het is heel bepaald de toekomst van Jezus Christus. En het zal dié toekomst van Christus zijn zoals Hij reeds in het heden in het geloof mag worden gekend. Op dat geloof komt het aan. Tot dat geloof brengt Jezus Martha.
„Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven".
Dit is een enorme uitspraak. Maar zij wil wel geloofd worden!
Vandaar Jezus' vraag aan Martha: „Gelooft gij dat?"
Gelóóft gij, Martha? Het is een zaak van geloof. Gelooft gij DAT, Martha? Dat Ik het ben: dé opstanding en hét leven. En daarop volgt de prachtige geloofsbelijdenis van Martha.
Grootse, ontroerende momenten, heilsmomenten en openbaringsmomenten zijn het hier in Johannes 11.
Een tweeërlei, zelfs een drieërlei opstanding
Ik ben de opstanding, zegt Christus.
Hij is het altijd. Het staat in de tegenwoordige tijd: „Ik ben". Daarin spreekt het God zijn van Christus. Hij is de Zoon van God. Op het Zoon van God zijn en op de heerlijkheid daarvan legt het Evangelie naar Johannes alle nadruk. Wij kunnen in de toekomst geen deel hebben aan de zalige opstanding van de doden als we in het heden geen deel hebben gekregen aan Christus, door het geloof. Met andere woorden: de opstanding begint IN DIT LEVEN.
Dat mogen we wel eens grondig op ons laten inwerken en ter harte nemen. Er zal in de toekomst een tweeërlei opstanding van de doden zijn: en de opstanding tot het eeuwige leven en de opstanding tot het eeuwige oordeel.
Christus heeft van de tweeërlei opstanding gesproken in Johannes 5:24-29. Christus is gesteld tot heil en tot gericht. Hier heeft het Evangelie een klemmende ernst. Aan welke opstanding we in de toekomst deel zullen hebben hangt uitsluitend en ten volle af van hoe we hier in het heden, in dit leven, tegenover de Christus, de Zoon van God, hebben gestaan. Johannes 5:24: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven".
Maar hoe kunnen (geestelijk) dode mensen de stem van de Zoon van God horen? Daar zorgt God Zelf voor, op Zijn goddelijke, krachtdadige wijze. Johannes 5:25: „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt EN IS NU, wanneer de doden zullen horen de stem van de Zoon van God, en die ze gehoord hebben, zullen leven".
Er is een opstanding in het héden tot het leven, een radicale overgang uit de dood in het leven, die zich in dit tijdelijke leven voltrekt. Deze overgang voltrekt zich wanneer de geestelijk dode mensen door de macht van God de evangelie stem van de Zoon van God zullen horen: namelijk horen tot geloof en zo zullen ze leven. Dat is Gods werk in hen: dat volstrekt noodzakelijke Gods werk in ons allen, omdat we allen gezondigd hebben en allen missen de heerlijkheid van God.
Wij mogen dus grote verwachting blijven houden van en bij de prediking van het Evangelie. Prediken van het Evangelie is de stem van de Zoon van God met macht en kracht doen horen!
De opstanding aan het einde der tijden begint dus reeds in het leven. Dat wil zeggen: de zalige opstanding tot het leven. Wie aan deze eerste opstanding in dit leven geen deel krijgen, zullen evenmin deel hebben aan de zalige opstanding in de toekomst, op de jongste dag. De geestelijk dode mensen, die geestelijk dood zijn gebleven, zullen wél opstaan in de toekomst. In Johannes 5:29 zegt Christus dat zij, die het goede hebben gedaan, zullen opstaan ten leven en zij die het kwade hebben gedaan, zullen opstaan tot het eeuwig oordeel.
In zekere zin is er dus te spreken van een drieërlei opstanding: een opstanding uit de geestelijke dood, die in dit leven plaats vindt wanneer God aan geestelijk dode zondaren in de prediking van het Evangelie de stem van de Zoon van God doet horen en in het verlengde van deze eerste opstanding - die men ook wedergeboorte mag noemen - de zalige opstanding ten leven aan het einde van de tijden; en de opstanding tot het eeuwig oordeel: het ten verderve moeten gaan in de eeuwige dood.
Zonde en dood
Wat een inhoud, een rijkdom maar tevens ernst zitten er in het woord van Jezus tot Martha in Johannes 11:25a: „Ik ben de opstanding en het leven".
Het zijn absolute woorden. DE opstanding en HET leven.
Dé opstanding uit de totale macht van de verschrikkelijke dood. De dood die alle zijden van het menselijk bestaan omvat en in de greep heeft: de lichamelijke, de geestelijke en de eeuwige zijde. En deze dood is het loon, de straf op onze zonde. Hoe verschrikkelijk is de zonde. Welk een vreselijk loon betaalt ze uit. Wij hebben tegen God gezondigd. Van nature zijn we mensen van en voor de dood, al heeft de Heere ons zo niet geschapen. Ontzettende werkelijkheid. Maar tot deze diepten daalt het Evangelie af. Hoe straalt in volle luister in onze doods werkelijkheid het Evangelie. „Ik ben de opstanding en het leven". Wie in geloof de stem van de Zoon van God hoort in het doodsbestaan, mag weten en ervaren hoe het lichamelijke sterven van karakter verandert. Nog wel sterven, zelfs na Pasen, maar ons sterven is geen betaling meer voor de zonde. Het is de weg voor de gelovigen om met Christus verenigd te worden en om voor eeuwig in te gaan tot Zijn heerlijke gemeenschap. In de uren waarin het geloof krachtig gelooft, gaan we daarnaar verlangen. Zoals Paulus in bijvoorbeeld Filippenzen 1:23 zegt, dat hij begeerte heeft om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste.
Geloofsleven
Maar zolang we door de Heere in dit leven gelaten worden zal de aard van ons leven geloofsleven zijn. Wij hebben het leven buiten onszelf, in Hem Die de opstanding en het leven is en we ontvangen dagelijks van Hem dit leven. We ontvangen het door gebed, bekering en geloof. Stervend aan onszelf, alle dagen, kennen we opstandingsleven. Geloof, hoop en liefde: die drie, alle drie samen en in eenheid, kenmerken het opstandingsleven. Wat in het openbaar van ons leven tevoorschijn komt, heeft zijn bron en wortel in Christus, met Wie we door de Heilige Geest op het nauwst verbonden worden.
Zo krijgt Christus voor ons een geweldige, dagelijkse, praktische betekenis. Met Hem staan we op tot nieuw leven, dat blijft tot in eeuwigheid.
Dit opstandingsleven heeft hier zijn grenzen. Aan het geloof is hier nog een grens gesteld. Het is geloven; de volle werkelijkheid, de volle zaligheid komt nog. Maar die komt dan ook. Dat is gegarandeerd. Want Christus is opgestaan. Als de opstanding stond Hij Zelf op. En het geloof spreekt: Hij is mijn opstanding en mijn leven.
Dat is Paasleven in de praktijk.
Meer is nog niet mogelijk in dit leven.
Daarom zien we uit naar de zalige opstanding op de jongste dag.
J. Jonkman
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1991
De Wekker | 16 Pagina's