Vuur van de hemel
„Here, wilt Gij dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren?" Luc. 9:54
Pinksteren: vuur van de hemel
Elia heeft het vuur van de hemel gebeden. Zo werd de Karmel tot een klein Pinksterfeest. Niet in alle opzichten werd het Pinksteren. Maar wie in zijn gedachten het grote geding op de Karmel heeft bijgewoond, zal het toestemmen: hier is iets van Pinksteren. „Toen schoot het vuur des HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde en lekte het water in de groeve op. Toen het gehele volk dit zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: „De HERE, die is God! De HERE, die is God!" (1 Kon. 18:38v). Klein Pinksteren, zou men kunnen zeggen. Het offer is geaccepteerd. Het volk is omgekeerd. De belijdenis klinkt tegen de hemel: De HERE, die is God.
Dat laatste is een geweldige uitspraak. Wie is er God? Baäl, zo riep Isebel met haar priesters. De HERE zegt Elia. Wie zal het volk, het volk des HEREN tot die belijdenis kunnen brengen? Niemand anders dan de HERE zelf. Hij die God is. Hij openbaart zich ook als God, daar op de Karmel.
Het teken van de goddelijkheid van God is het vuur, zoals op Horeb, waar God zich openbaarde, niet alleen in de brandende braambos, maar vooral in het heilzame geschenk van zijn wet. Hier op de Karmel wordt de wet van God opnieuw op het volksleven gelegd. Zij was door de secularisatie onder de dienst van Baal gekomen. Elia worstelt met het volk, om de ziel van het volk weer terug te brengen tot de dienst van God.
Klein Pinksteren: omdat het offer wordt aangenomen, en in dat offer het volk, dat alles verzondigd heeft. Vooral ook: klein Pinksteren daar op de Karmel, omdat de HERE het hart van het volk terug neigt, om Hem te dienen. Iets daarvan is hoorbaar in de roep, die luid weerklinkt, zoals een volksmenigte het duidelijk maakt in het roepen, waarin het zichzelf hervindt: de HERE, die is God. Triumf voor Elia. Ook overwinning voor de HERE? Klein Pinksteren is nog geen echt Feest van de Geest. Daarvoor moet het Nieuwe Testament worden. Niet maar voor het volk Israël, maar voor ál het volk van God.
Onbegrip van kerkelijke leiders
Op weg van Galilea naar Jeruzalem, trekt de Here Jezus met zijn discipelen door Samaria (Luc. 9:51vv). Jezus is op weg naar Jeruzalem. Zijn opneming gaat in vervulling. De voltooiing van zijn werk is aanstaande. Enkele van zijn discipelen worden uitgezonden om voor onderdak te zorgen. Maar de Samaritanen weigeren om Hem te ontvangen. Zij herkennen de reizigers aan hun doel: Jeruzalem. En zij nemen Hem niet onder dak. Dan zijn het de „zonen van de donder" de onweersdiscipelen, die de mogelijkheid opperen om vuur van de hemel te laten neerdalen, om de on gastvrije Samaritanen te verteren. Hun vraag is: „Here wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal neerdalen om hen te verteren?"
Dit woord is een herinnering aan klein Pinksteren van Elia, de onweersprofeet. Hij bad het vuur van de hemel. Het verteerde het offer, dat op twaalf stenen, naar het getal der kinderen Israëls, was gebouwd. Dat vuur van de hemel was toen een demonstratie van de macht van God. De goddelijkheid van God trad aan het licht. En het volk beleed die heerlijkheid. Nu echter vragen deze donder zonen om vuur van de hemel, om mensen te verteren, die Christus een onderdak weigeren. En die mogelijkheid, door de discipelen naar voren gebracht betekent de omkering van Pinksteren. Zoals Elia's gebed een klein Pinksteren inluidde, zo zal het gebed van Jacobus en Johannes precies het tegenovergestelde van Pinksteren tot stand brengen.
Pinksteren is immers het feest van de goddelijkheid van God, die door allen erkend wordt. Wat Jacobus en Johannes willen komt neer op het oordeel over degenen die Christus niet kennen. Het vuur dat zij van de hemel willen laten komen, is geen Pinkstervuur, maar het is het oordeel zelf, dat zij willen voltrekken aan degenen, die op dit moment Christus niet wensen te ontvangen.
Jacobus en Johannes hebben het geduld niet kunnen opbrengen, dat ons past in de tijd waarin het evangelie nog aan alle volken moet worden verkondigd, het missionaire geduld. Zij hebben de tijden van de barmhartigheid van God, zijn lankmoedigheid over allen, niet herkend. Hun vraag was een vooruit grijpen naar het vuur van de dag des HEREN, van de dag, die komt, brandende als een oven.
Christus heeft die discipelen bestraft. Hij keerde zich om. En dit oponthoud op weg naar Jeruzalem ontlokt Hem een bestraffend woord. Hij valt zijn leerlingen niet bij, wanneer zij het oordeel nu reeds willen voltrekken. Hij bestraft hen veeleer, omdat zij naar een middel grijpen, dat slechts in de bevoegdheid van de Vader ligt. Bloed en vuur en rook damp behoren wel bij Pinksteren, maar het zijn de mensen niet, die dit oordeel doen komen. Hun ijver was groot. Hun liefde tot Christus onmiskenbaar. Maar hun inzicht en hun geduld strookten niet met de bevoegdheid, die hun was toegekend. Christus bestrafte hen, zo staat er.
Gij weet niet . . .
De vroege kerk heeft het strafwoord van Christus vermoed, en het ook neergeschreven in deze tekst. Zo kwam het in de Statenvertaling. De NBG-vertaling mist de woorden: „Zullen wij vuur van de hemel laten komen, zoals ook Elia gedaan heeft?
Christus bestrafte hen en zeide: gij weet niet van hoedanige geest gij zijt. De Zoon des mensen is niet gekomen om de zielen van de mensen te verderven, maar om ze te behouden." Betere handschriften missen deze woorden. Maar ze komen wel overeen met de inhoud van het strafwoord, dat Christus ongetwijfeld heeft gesproken tot zijn discipelen. Jacobus en Johannes miskenden het doel van de zending van Christus. Niet om mensen te verderven, maar om ze te behouden. En de twee discipelen miskenden ook de geest waaruit zij spraken. Gij weet niet van hoedanige Geest gij zijt.
Pinkstergeest, vuur van de hemel, is niet om te verteren. Want het kwam van de hemel (Hand. 2:1vv). En het zat op een ieder van hen. En niemand werd door het vuur ook maar geschroeid. Het vuur was er als teken van de tegenwoordigheid van God bij schuldige mensen.
Zie, dat wisten de twee discipelen nog niet. Zij leefden uit een andere geest. En zouden zij geweten hebben wat voor geest dit was? Een geest van beneden, die het vuur van boven inroept, om eigen toorn te stillen. Een geest van gramschap, die vreemd is aan het heilige vuur van de Trooster. Een geest van ijver, zonder verstand, zonder liefde en geduld.
Weten wij van wat voor geest wij zijn? Weten wij, en brengen wij in praktijk hetgeen wij weten, nl., dat de Geest van Pinksteren de Geest is van Christus, die in het oordeel heeft gedragen? De Geest van Hem, die vrede is, en lankmoedigheid en liefde?
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1991
De Wekker | 8 Pagina's