Een ootmoedig gebed (Leer ons bidden IX)
Ootmoed vanwege de zonde
Calvijn heeft in zijn onderwijs omtrent het gebed gewezen op de betekenis van de ootmoed. Zonder deze christelijke deugd is er geen waar gebed mogelijk. Ik citeer hier een gedeelte uit de Institutie, dat daarop betrekking heeft (Inst. III,20,8): „Wie zich voor Gods aangezicht stelt om te bidden zal zich ontdoen van elke gedachte aan eigen heerlijkheid. Hij zal elke waan van eigen waardigheid afleggen en eindelijk alle zelfvertrouwen laten varen. Zo geeft hij aan God ten volle de eer, door zichzelf te verwerpen. En zo voorkomen wij, dat wij van voor zijn aangezicht zouden neerstorten, doordat wij ons iets, al was het nog zo gering, zouden aanmatigen met onze ijdele opgeblazenheid. Van deze nederigheid, die alle hoogheid temeer werpt, hebben wij talrijke voorbeelden bij Gods knechten. Ja zelfs de allerheiligsten onder hen werpen zich het allerdiepst temeer, wanneer zij voor Gods aangezicht verschijnen".
Van deze ootmoed in het gebed geeft Calvijn een aantal voorbeelden uit de Schrift. Daniël bidt voor het volk. Maar hij brengt geen enkele verdienste naar voren. Integendeel, hij werpt zich ootmoedig voor Gods aangezicht neer: „Niet op grond van onze gerechtigheden werpen wij onze smekingen voor uw aangezicht neder; hoor ons o Here, Here. Wees ons genadig. Hoor ons en doe wat wij U bidden terwille van uzelf" (Dan. 9:18v.). Een ander voorbeeld biedt David: „Treed niet in het gericht met uw knecht, want voor uw aanschijn zal niemand die leeft, gerechtvaardigd worden" (Ps. 143:2). Andere voorbeelden vindt Calvijn in Jesaja (64:5-8) en Jeremia (14:7). Calvijn bevindt zich met deze nadruk op de ootmoed in het gebed, in het spoor van de kerkvader, die eveneens van oordeel was, dat de ootmoed de voornaamste christelijke deugd is. Het besef van onze geringheid voor God doet ons knielen. Het doet ons ook pleiten op barmhartigheid.
Het begin en de voorbereiding
Het is opmerkelijk, hoe bij Calvijn het hart van de reformatorische belijdenis spreekt. Bidden is het voornaamste stuk van de dankbaarheid. Het is de belangrijkste oefening van het geloof. Maar geloof is altijd geloof in de vergeving van de zonden. Daar ligt het hart van het christelijk bestaan. Er kan, zo zegt Calvijn, van een oprecht gebed geen sprake zijn, wanneer de vergeving niet gezocht, geloofd en ervaren wordt. God moet met ons verzoend zijn. Daar begint het mee. En de voorbereiding van het gebed bestaat derhalve in het zoeken van de zekerheid van de verzoening. Al het andere komt daarna: als teken van de verzoening. Maar de eigenlijke grond voor het gebed ligt in de barmhartigheid van God, die de zonde vergeeft.
Zal het daartoe kunnen komen, dan is het vooral het gebed om vergeving, met oprechte belijdenis van de zonden, dat ons tot God brengt. „Want men heeft niet te hopen, dat iemand, zelfs de allerheiligste, van God iets zal verkrijgen, voordat hij uit genade met Hem verzoend is. En het is eveneens onmogelijk, dat God aan anderen genadig is, dan aan wie Hij vergeving schenkt".
Het gebed om vergeving noemt Calvijn daarom de sleutel, waarmee de deur tot het bidden wordt geopend. Zo bad David om vergeving van de zonden. Daarbij zijn het niet alleen maar de zonden van de dag, maar de zonden van heel het leven. Ook de zonden van de jeugd, die wij al lang vergeten waren. En nog verder gaat Calvijn, wanneer hij in herinnering roept de zonden, die in het hart wonen. David is hiervan ook een voorbeeld. Hij bidt om vergeving van de zonde, die sinds zijn geboorte reeds in hem zijn te vinden (Ps. 51:7). Waarom is dit belijden van de zonden noodzakelijk? Calvijn antwoordt: omdat wij nimmer een werkelijk vertrouwen op God kunnen hebben, als dit niet gegrond is op de zekerheid van de verzoening. Het moet goed zijn tussen God en ons, voordat wij een gebed kunnen doen, waarin we onze noden tot Hem brengen. De moed om te bidden ontlenen we aan Gods barmhartigheid. „En hoewel de heiligen niet altijd met zoveel woorden vergeving van hun zonden vragen, zullen wij toch, wanneer wij nauwkeurig hun gebeden nagaan, die de Schrift vermeldt, gemakkelijk opmerken wat ik zeg, namelijk dat zij de moed om te bidden ontleend hebben alleen aan Gods barmhartigheid, en zo altijd zijn uitgegaan van hun verzoening met Hem". Letterlijk zegt Calvijn: ze hebben hun uitgangspunt gekozen in het feit, dat God verzoend moet worden.
Het moet goed zijn tussen de Vader en zijn kind. Dan kan en mag het kind ook alles vragen. En de Vader die in de hemelen is, zal het gebed niet afwijzen. Doen wij het anders, dan lijken we op de domme patiënten, die er op uit zijn om slechts de symptomen van de ziekte te bestrijden, terwijl de ziekte zelf kan voortwoekeren. Vergeving is alles wat we nodig hebben, verzoening dienen we voor alle dingen te zoeken. Het behoort bij de orde van het gebed. Het geweten moet gevoelen, dat God verzoend is. Hij moet ons liefhebben. En vanuit deze liefde van God in Christus zal Hij ons de verhoring van het gebed geven. Christus zegt immers ook eerst tot de verlamde: „Uw zonden zijn u vergeven" (Matt. 9:2). Daarmee richtte Hij het hart op, tot datgene wat voornamelijk begeerd moet worden, namelijk, dat God ons in genade aanneemt.
Vergeving en vernieuwing
Het hart van Calvijns theologie komt ook in dit stuk van zaken naar voren. Vergeving is het, die wij nodig hebben. Maar vergeving gaat nimmer zonder vernieuwing. Rechtvaardiging en heiliging behoren bijeen. Men kan daarom nimmer bidden tot God, wanneer het niet in orde is tussen Hem en ons. Maar dit zal vervolgens alleen het geval zijn, wanneer er oprechtheid van hart is. God hoort de geveinsden niet. Het halve hart kan bidden om vergeving. Maar wanneer de andere helft de zonde blijft beminnen is er geen sprake van verzoening. Het hart moet vergeving ontvangen. Maar het leven moet herboren worden.
In dit licht ziet Calvijn de gebeden, waarin de oprechten hun eigen vroomheid, hun oprechtheid ter sprake brengen. „Bewaar mijn ziel, want ik ben godvrezend" (Ps. 86:2). „Gedenk o Here, dat ik voor U in oprechtheid gewandeld heb en dat ik gedaan heb, wat goed is in uw ogen" (Jes. 38:3). Is dit beroep op de eigen vroomheid wel te rijmen met het besef van zonde en schuld? „Door deze manieren van spreken bedoelden zij voor zich niets anders te zeggen, dan dat uit die wedergeboorte bleek, dat zij dienaren van God en zijn kinderen waren, die Hij als verzoend had aangenomen".
Calvijn ziet daarin niet een beroep op de verdienste van de werken. Integendeel. Hij wijst er op dat men het vertrouwen van het geloof slechts kan versterken, wanneer het hart zich bewust is van oprechtheid en onschuld. God hoort de zondaars niet. Luistert Hij daarom naar niemands gebed? Ieder is immers een zondaar? Nee, zegt Calvijn. Daarmee zijn bedoeld degenen die zonder enige begeerte naar gerechtigheid in hun zonden slapen.
Het oprechte hart zal nimmer tot de aanroeping van God komen, wanneer het niet tegelijk streeft naar vroomheid. Gerechtigheid en eenvoud van het hart gaan samen. Van grote betekenis is de opmerking die Calvijn verbindt aan dit besef van oprechtheid. Het bewustzijn van onze oprechtheid voor de Here kan ons versterken in de beloften. Wie met een onzuiver hart op een belofte van God probeert te steunen komt nimmer tot het vertrouwen van het geloof. Een oprecht hart is noodzakelijk. Maar deze oprechtheid van hart is geen enkele grond. „Om het vertrouwen te verkrijgen moeten wij elke overweging van eigen verdienste terzijde stellen. Wij willen ons alleen verlaten op de goedertierenheid van God". Een onoprecht hart doet tevergeefs een beroep op de belofte. Maar een oprechte van hart steunt niet op zijn oprechtheid, maar op de barmhartigheid en vriendelijkheid, die in Gods belofte alleen tot ons komt. Zo hebben wij een vaste grond voor het gebed. Oprechtheid en ootmoed behoren bijeen. Het vernieuwde hart kent beide.
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1991
De Wekker | 8 Pagina's