Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toeëigening van het heil (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toeëigening van het heil (II)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een kwestie van onze eigen belijdenis
Wanneer we spreken over de toeëigening van het heil, zijn we bezig met een zaak die in onze eigen belijdenis aan de orde komt. Bovendien vinden we de gedachte en zelfs de terminologie in de formulieren van de kerk, die we zeker mogen beschouwen als weergave van de prediking van de kerk van de Reformatie op dit punt. We geven nu eerst een kort overzicht van de plaatsen, waar de begrippen aan de orde komen, zonder dat we ook maar bedoelen geheel volledig te zijn. De begrippen waar het ons om te doen is zijn: toeëigening en deelachtigmaking. We komen deze uitdrukkingen dikwijls tegen in verband met een ander begrip: dat van de verwerving. Verwerving en toeëigening, of verwerving en deelachtigmaking.

Christus eigent ons toe
In de catechismus lezen we (vr. 45), dat Christus de gerechtigheid door zijn dood heeft verworven en dat Hij deze verworven gerechtigheid door zijn opstandingskracht ons deelachtig kan maken. Dit wordt zelfs het eerste nut genoemd van de opstanding van Christus. Hij heeft de dood overwonnen met geen ander doel, dan dat Hijzelf ons zou deelachtigmaken de gerechtigheid, die Hij door zijn dood heeft verworven. We doen er goed aan, in gedachten te houden, dat de catechismus een nauwe relatie legt tussen de verwerving en de deelach-tigmaking. We zullen daarvan nog meer kennis kunnen nemen. En we willen die gedachte ook niet uit het oog verliezen. Wie de verwerving losmaakt van de deelachtigmaking, of omgekeerd, wie de deelachtigmaking isoleert van de verwerving, laat een lijn los, die in onze belijdenis duidelijk aanwezig is. We noteren ook uit vr. 45, dat Christus degene is, die hier de activiteit onderneemt. Hij maakt ons deelachtig. En daarin openbaart zich zijn opstandingskracht. Wie spreekt over de toeëigening van het heil, moet het hebben over het werk van Christus. Hij spreekt niet over menselijke activiteit allereerst, maar over de volheid van kracht, die Christus laat werken, om zijn heerlijkheid in te dragen in het leven van schuldige mensen. Christus heeft de zaligheid verworven. Christus maakt ons ook de zaligheid deelachtig. Wie aan deze toeëigening te kort doet, doet te kort aan de heerlijkheid van Christus. Dat is een zaak, die we niet uit het oog mogen verliezen.

De Heilige Geest eigent ons toe
Een tweede plaats, die eveneens van grote betekenis is, is vr. 53. Hier wordt de toeëigening of deelachtigmaking gezien als een werk van de Heilige Geest. Van Hem belijdt de gelovige, dat Hij tesamen met de Vader en de Zoon, waarachtig en eeuwig God is. In zijn werk komt derhalve een goddelijke creatieve kracht openbaar, die reeds in de Schepping is gebleken, maar die in de Herschepping zeker niet minder zich laat gelden. We belijden, dat de Geest van Christus aan de gelovige is gegeven: „dat Hij ook mij gegeven is, opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al zijn weldaden deelachtig make, mij trooste en bij mij eeuwiglijk blijve". Men heeft wel eens gezegd, dat onze belijdenis geen recht doet aan het werk van de Geest. Wij betwijfelen, of in zo'n uitspraak wel recht wordt gedaan aan de catechismus. De Geest is aan de gelovige persoonlijk gegeven met geen andere bedoeling, dan om ons Christus en al zijn weldaden deelachtig te maken. En dit geschiedt door een waar geloof Het werk van de Geest bedoelt de verheerlijking van Christus. Het is niet allereerst zijn bedoeling om ons te troosten. Hij heeft óns niet primair op het oog, maar Hij heeft de heerlijkheid van Christus op het oog. En die heerlijkheid wordt in het volle licht gezet, wanneer Hij Christus met al zijn weldaden deelachtig maakt. We staan hier voor een zeer belangrijke aanduiding van de catechismus. De weldaden van Christus zijn niet los verkrijgbaar. Zij zijn slechts te ontvangen, wanneer Christus zelf ons deel is. Deze centrale betekenis, die aan de gemeenschap met Christus wordt toegekend, is typerend voor de catechismus. We ontmoeten dezelfde gedachte ook in zondag 7, vr. 20, waar de zaligheid afhankelijk wordt gemaakt van de incorporatie, de inlijving in Christus. Niet alle mensen worden zalig, maar alleen degenen die Hem, dat is Christus, door een waar geloof worden ingelijfd en al zijn weldaden aannemen. Let er op, dat ook hier éérst sprake is van de gemeenschap met Christus en eerst daarna van de weldaden, die wij in die gemeenschap met Hem door het geloof aannemen. Eerst is er de inlijving door een waar geloof. En nu wij één lichaam met Hem geworden zijn, nu vallen ook uit Hem als het Hoofd zijn weldaden ons ten deel. Geen weldaden zijn te krijgen, dan alleen in gemeenschap met Christus!

Het geloof eigent ons toe
Een derde plaats, die in de catechismus van betekenis is in verband met ons onderwerp, is de belangrijke zondag over de rechtvaardiging. Rechtvaardiging is een zaak van toerekening. God schrijft op onze rekening de gerechtigheid van Christus, zoals Hij eerder op Christus' schouder de schuld en de vloek heeft gelegd. Onze zonden werden Hem toegerekend. En nu worden, al weer in de gemeenschap met Christus, en nimmer daarbuiten, de onschuld en de gerechtigheid van Christus ons toegerekend en geschonken. Wat baat het u dat ge dit alles gelooft? Dat ik in Christus ben. Dat is het eerste. Het tweede is, dat ik in Christus rechtvaardig ben. En het derde is, dat dit niet maar een kwestie is van gerechtigheid voor de mensen, maar van gerechtigheid voor God: dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben. Dat zijn drie dingen, die onderling samenhangen. Wat doet het geloof hierbij'? Wat is zijn functie? Is het een nieuwe gehoorzaamheid, die in de plaats komt van de oorspronkelijke gerechtigheid? Neen, het geloof is een lege hand, het is een leeg vat, een simpel instrument, waarvan gezegd wordt, dat ik mij de gerechtigheid van Christus niet anders dan alleen door het geloof aannemen en mij toeëigenen kan. Zo spreekt de zeer belangrijke zondag 23 over de toeëigening van het heil: ik kan niet anders dan door het geloof mij de gerechtigheid, door Christus verworven, in het evangelie mij geschonken, toeëigenen, dan door het geloof.

Drieërlei gezichtspunt
En zo zien wij heel duidelijk, dat onze catechismus op drie verschillende plaatsen spreekt over de toeëigening van het heil. Allereerst op het punt, dat bij de moderne mens allerminst in de smaak valt. Hij heeft de grootste moeite immers, om te geloven in de waarachtigheid van de opstanding van Christus. Die opstanding is juist in haar feitelijkheid van zo grote betekenis omdat zij het fundament is van de feitelijkheid van de toeëigening. Christus eigent ons toe. Dat is het eerste. Het tweede is, dat de Geest ons toeëigent. Hij is de Trooster. Maar van werkelijke troost kan geen sprake zijn buiten de gemeenschap met de opgestane Christus. Daarom is de Geest de band met Christus. Hij legt die band door zelf in ons te wonen en door Christus in ons te doen wonen: opdat Christus door het geloof in uw harten zou wonen! De Geest maakt ons deelachtig het heil dat Christus heeft verworven. Het derde punt dat van belang is, is dat deze toeëigenende kracht wordt verbonden aan het waarachtig geloof. Ik kan mij de gerechtigheid van Christus niet anders toeëigenen, dan door het geloof. Zo zijn er drie, die ons toeëigenen: Christus maakt deelachtig wat Hij verworven heeft. De Geest maakt mij door een waar geloof Christus en al zijn weldaden deelachtig. En ik zelf kan mij het heil alleen deelachtig maken door het geloof. Maar deze drie aspecten mogen nimmer van elkaar losgemaakt worden. Het werk van Christus en dat van de Geest zijn op elkaar betrokken. En beider activiteit treedt aan het licht in mijn eigen toeëigenende daad, die ik in het geloof verricht: het aannemen van de weldaden van Christus. En dit aannemen van zijn weldaden kan nimmer geschieden los van het aannemen van Hem zelf. Zo velen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven om kinderen van God genaamd te worden. Christus. De Geest. Het geloof. Zij zijn alle drie op hun eigen manier subject in het „onderwerpelijke werk" dat onderscheiden moet blijven van de verwerving van het heil, en dat er nochtans zo nauw mee verbonden is en blijft. Maar er is in onze belijdenis nog meer te zeggen over de toeëigening van het heil.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1991

De Wekker | 8 Pagina's

Toeëigening van het heil (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1991

De Wekker | 8 Pagina's