Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een alles overstijgende vraag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een alles overstijgende vraag

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over veel dingen maken we ons vandaag druk in de kerk. Waarschijnlijk te weinig over één heel belangrijke vraag, die in de voorbije twintig eeuwen in golfbewegingen, opkomend en afgaand, steeds actualiteit heeft gehad, maar die nu bezig is zich opnieuw sterk op te dringen en die in de komende jaren voor de christelijke kerk wel eens allesbeheersend zou kunnen worden. Zij is dat eigenlijk altijd al geweest. In het antwoord op die vraag ligt namelijk het fundament van het christelijk geloof besloten. Het is de vraag van Jezus aan zijn discipelen: maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? Waarop Petrus blijkens Lucas 9:20 heeft geantwoord: De Christus Gods. In wat de Evangeliën aan getuigenissen over en van de Here Jezus zelf bevatten, heeft de kerk van de eerste eeuwen aanleiding gezien uit te spreken wat in onze belijdenissen is neergelegd. „God uit God, licht uit licht, waarachtig God uit waarachtig God, geboren niet gemaakt, van hetzelfde wezen met de Vader, door Wie alle dingen gemaakt zijn. Die om ons mensen is neergekomen uit de hemel en vlees is geworden van de Heilige Geest uit de maagd Maria en een mens geworden is . . ."

Onder druk
De houdbaarheid van deze belijdenis, waarin het grootste geheimenis van Christus' Kerk besloten ligt, zal naar zich laat aanzien in de komende tijd sterk onder druk komen te staan. Twee dingen werken dat in de hand. Allereerst kan worden gewezen op de intensivering van de contacten tussen jodendom en christendom, op de toenemende gesprekken tussen synagoge en kerk. Hoe verblijdend die contacten en ontmoetingen ook zijn, voor het christelijk geloof zijn deze ontmoetingen niet zonder gevaar. In deze zin niet zonder gevaar, dat spreken over Jezus Christus als enige naam onder de hemel gegeven, kennelijk niet dan op ingehouden wijze en op getemperde toon kan plaatsvinden. Er is onder christenen een sterke drang tot ontmoeting met Israël vanwege de opmerkelijke geschiedenis die dit door God beminde volk na de tweede wereldoorlog heeft geschreven. Méér dan ooit is er aandacht voor het feit dat de wortels van het christelijke geloof in de geschiedenis van het joodse volk liggen. Interpretatie van de ontwikkelingen in en rond Israël bij het licht van de bijbel leidt bij velen tot de conclusie dat het einde van deze bedeling dichtbij moet zijn. De verwachting van de Messias vormt bij die ontmoetingen een centraal thema. Cruciale vraag daarbij is of het in die verwachting om één en dezelfde Messias gaat. Op 13 mei j.l. vond een door de Stichting christenen voor Israël georganiseerde conferentie plaats onder het thema „Messias-verwachting in Jodendom en christendom". Met bijzondere interesse heb ik kennis genomen van wat op die conferentie door ds. G.H. Abma is gezegd. Kort aangeduid kwam het hierop neer dat christenen in de loop der eeuwen het heil in Jezus Christus op veel te triomfalistische wijze hebben verkondigd; dat christenen tegenover het joodse volk in het spreken over Jezus Christus bescheidenheid past, omdat in die naam door christenen de meest verschrikkelijke dingen zijn uitgehaald. En voorts dat bezig-zijn met de vragen die in de ontmoeting tussen jodendom en christendom aan de orde komen, voor de kerk nuttig kan zijn om beter te leren verstaan wie de Here Jezus echt is. De kruisdood en de opstanding moeten voor de gemeente voldongen heilsfeiten blijven, maar er moet (en ik geef nu met eigen woorden weer wat uit de voordracht van ds. Abma op te maken viel) wèl bereidheid zijn om te erkennen dat een opnieuw leren lezen van de profeten nodig is om te verstaan wie Jezus werkelijk was en is en dat dit zal leiden tot besef van de éénzijdigheid van de traditionele christologie.

En als het gaat om het perspectief van de toekomstverwachting, werd erop gewezen dat onder christenen te weinig wordt beseft hoezeer deze wereld nog onverlost is en wacht op de volle realisering van Gods beloften in het Messiaanse rijk. In dit verband werd in de voordracht van ds. Abma gesteld dat onze apostolische geloofsbelijdenis over de toekomstverwachting wel erg verkort spreekt, als uitsluitend wordt gesproken over het wederkomen om levenden en doden te oordelen en geen of weinig ruimte overlaat voor een rijke verwachting van de toekomst, zoals die in de boeken van de profeten te vinden is. Wie dit en andere publicaties over dit onderwerp leest, vraagt zich af hoe in de ontmoeting tussen joden en christenen tussen de Messias die door de synagoge wordt verwacht en Jezus Christus, die door het christelijk geloof uit de hemelen wordt verwacht, ooit een = gelijkteken zal kunnen ontstaan. Dat lijkt alleen denkbaar als binnen het christelijk geloof een wijziging groeit in visie op de messiaanse verwachtingen in het oude testament en ten tijde van Jezus, en als de orthodox-nieuwtestamentische christologie wordt bijgesteld. Die kant lijkt het wel op te gaan. De vraag is alleen waartoe dat zal leiden. Het zou wel eens kunnen zijn dat we voor vragen komen te staan, voor het antwoord waarop we vanuit de traditionele christelijke geloofsleer gezien zullen terugdeinzen, vanwege hun zeer fundamentele karakter.

Een niet te stuiten stroom
Intussen - en dat is het tweede - worden deze vragen al volop aan de orde gesteld. Er verschijnt een niet te stuiten stroom van boeken die alle antwoord proberen te geven op de vraag: wie was Jezus van Nazareth? Wat heeft de kerk met betrekking tot zijn messiasschap geloofd en beleden en wat is van de traditionele dogmatische uitspraken over Jezus Christus bij het licht van wat wij nu méér weten dan de kerk die deze uitspraken deed, nog overeind te houden? Op deze en andere vragen wordt bijvoorbeeld ingegaan in de lijvige driedelige serie „De Messiaanse weg", van de Kampense nieuw-testamenticus dr. C.J. den Heijer. Ik denk ook aan het boek „De weg van Jezus" (een christologische heroriëntatie vanuit de joods-christelijke ontmoeting) van dr. Simon Schoon. In dit boek wordt diep ingegaan op de betekenis van het jood-zijn van Jezus voor de christologie; op de vraag ook of de kerk inderdaad kan geloven in een door God opgewekte en verhoogde jood. Geprobeerd wordt antwoord te geven op de vraag of het nee van Israël tegen Jezus Christus tegelijk een ja tegen God kan zijn, wat dan onontkoombaar leidt tot de vraag of er naar het heil van God misschien toch twee wegen zijn, één voor de kerk en één voor Israël, de weg via kruis en opstanding van Christus en de ander langs de onderhouding van de Tora. Ook in het pas verschenen boek „De messiaanse verwachtingen ten tijde van Jezus" van dr. G.S. Oegema wordt op deze en andere vragen ingegaan. Het is een studie naar de messiaanse verwachtingen in de hellenistisch-romeinse tijd, waarbij tot de conclusie wordt gekomen, dat in de hebreeuwse bijbel (of het oude testament) in feite geen noemenswaardige messiaanse verwachtingen worden geformuleerd; vervolgens dat gedurende de tweede eeuw voor Christus tot na de tweede eeuw na Christus een groot aantal van elkaar verschillende messiaanse verwachtingen, messiasbeelden en messiasconcepten valt waar te nemen en dat de in die periode sterk wisselende politieke machtsverhoudingen van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van die messiaanse verwachtingen en messiasbeelden. In dit boek wordt gesteld dat Jezus wellicht één van de messiassen is geweest maar niet de Messias van Israël. Jezus stond wel voor Gods ingrijpen in de geschiedenis van mens en wereld, maar Hij heeft geen joodse staat gesticht. Hij heeft de romeinen niet verdreven en zijn volgelingen niet opgeroepen volgens de wet van Mozes te leven.

Daarbij komt nog de aanspraak van zijn volgelingen, dat Jezus zou zijn opgestaan en dat Hij de Zoon van God zou zijn. En dit laatste is in de ogen van joden een volstrekt verwerpelijke, blasfemische gedachte, die nooit kan en zal worden geaccepteerd.

Tenslotte noem ik het boek „Het christendom/een joodse religie" van de bekende David Flusser, waarin deze christenen aanbeveelt Jezus te zien als een joodse broeder en joden aanraadt Jezus in zijn persoon en werk als uniek, als goddelijk te leren zien. Een vriendelijke en hartstochtelijke poging om de dingen tussen joden en christenen naar elkaar toe te buigen, zou men kunnen zeggen.

Uit al deze en nog andere geschriften rijst een beeld op van Jezus, dat ontdaan is of ontdaan wordt van de hoge en verheven christologie zoals deze uit de oude belijdenissen van de kerk op ons toekomt en zoals deze in de gereformeerde theologie en in de gereformeerde prediking steeds gangbaar is geweest. Met name de driedelige serie van dr. Den Heijer „De messiaanse weg" gaat daarin heel ver. Bij de daarin ondernomen studie is rekening gehouden met de inzichten en resultaten van de historisch-kritische exegese, wat bij de schrijver tot de vergaande consequentie heeft geleid, dat het traditioneel-kerkelijke en dogmatische beeld van Jezus ingrijpend moet worden gecorrigeerd. De traditioneel christelijke visie op de waarde van het oude testament met betrekking tot Jezus Christus, is door de theologische ontwikkeling aan herziening toe. Uit deze en andere geschriften (ook buiten eigen land) spreekt een duidelijke tendens (hier en daar met overtuigend lijkend argumentatie onderbouwd) om in het beeld van Jezus Christus een grotere plaats in te ruimen van zijn jood- en mens-zijn en het te ontdoen van het aureool, waarmee de kerk van de eerste eeuwen de persoon en het werk van de Here Jezus als Heiland der wereld heeft omgeven.

Wat is hier waar?
Nogmaals: de hier liggende vragen zijn niet helemaal nieuw, maar ze komen nu sterker en met méér wetenschappelijk inzicht aan de orde. Ze gingen vroeger aan het gewone kerklid voorbij en ook nu gaat er aan theologische studies nog veel buiten de gemeente om. Maar deze dingen raken wel het hart van de gemeente. Als in prediking, catechese en pastoraat de gemeente wordt geleerd antwoord te geven op de vraag wie Jezus Christus is, zullen - als daartoe aanleiding bestaat en duidelijke redenen aanwezig zouden zijn - oude, verkeerde of overtrokken termen en begrippen moeten worden bijgesteld. Als de oude dogmatische beelden van Jezus Christus als Zoon van God, Heiland der wereld, Verzoener van onze zonden, Eersteling uit de doden en Enige Middelaar tussen God en mensen (christenen èn joden) nog voluit geldend blijken, zullen alle relativeringen daarvan, zoals deze nù zich aan ons opdringen, moeten worden weersproken.

Wat is hier waar? Wat is niet helemaal (meer) waar en wat is helemaal niet waar? Is er buiten Jezus Christus geen zaligheid? Is het alleen zijn zoenoffer dat mensen in een herstelde relatie tot God plaatst of zou kunnen blijken dat ook andere wegen mensen bij God doen uitkomen? Is een correctie op de traditionele visie van Jezus Christus als Heiland der wereld mogelijk, zonder dat het onbegrijpelijke geheimenis van Christus' kruisdood en opstanding geweld wordt aangedaan? Betekent een sterkere accentuering van het jood en mens zijn van Jezus tegelijk ontgoddelijking in de zin waarin Hij in de christelijke geloofsleer voor Goddelijk wordt gehouden?

Het is hoog tijd dat gereformeerde theologen zich op de hier liggende vragen bezinnen en wat anderen aan studies presenteren, op waarde en waarheid toetsen. Als een verschuiving in of aanvulling op oude visies onontkoombaar is, laat men dat dan bij het licht van de Schrift en tegen de achtergrond van de belijdenis der Kerk eerlijk, voorzichtig maar wel duidelijk op formule brengen. De gemeente van Christus heeft er recht op te weten hoe vandaag, in de ontmoeting tussen jodendom en christendom, bij de verschijning van (ogenschijnlijk) goed gedocumenteerde studies rond de vraag wie Jezus nu eigenlijk was, blijvend antwoord moet worden gegeven op de vraag: maar Gij, wie zegt Gij dat ik ben? Mijn verlosser en mijn God, hebben door de eeuwen heen miljoenen geloofd en beleden. De verzoener van mijn zonden, hebben evenveel miljoenen, hun brekend oog op het kruis gericht, gestameld. De enige weg tot God, geloven wij. En terecht, menen wij.

Broeders theologen, leert u ons op dit stuk van zaken de Schriften zonodig opnieuw of voor het eerst op de juiste wijze te lezen. Laat er binnen de gemeente van Christus een hernieuwde bezinning op gang komen rond die alles overstijgende vraag: wie zeggen we nù dat Jezus was en nog altijd is? Het zou kunnen zijn dat het grote en voor ons menselijk verstand niet te vatten geloofsgeheimenis van Christus' kruisdood en opstanding, als de Geest van Christus zelf aan die bezinning stuur geeft, er binnen de gemeente nieuwe glans en diepte door krijgt. Gaan we nu met dat geheimenis niet om als ware het de vanzelfsprekendste zaak van de wereld? Laten we allerlei kerkelijke problemen van lagere orde maar even op een stapeltje terzijde leggen en ons op die ene grote vraag richten, persoonlijk en gemeenschappelijk. Laat in elk geval al ons kerkelijk bezig zijn van die vraag doortrokken zijn. Het is de vraag van leven en dood. Voor ons persoonlijk èn voor de kerk.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1991

De Wekker | 8 Pagina's

Een alles overstijgende vraag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1991

De Wekker | 8 Pagina's