Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IJdelheid (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IJdelheid (I)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
We gaan het begrip ijdelheid als bijbels thema nader bezien.
Want het is een bijbels thema, dat ons een geweldige werkelijkheid duidelijk maakt. Heel bekend zijn de woorden van Prediker: „IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid" (Prediker 1:2). Met deze zin is hét thema, dat als een rode draad door heel het boek Prediker heenloopt, onder woorden gebracht. De Prediker werkt dit thema naar vele kanten uit. Wij glimlachen wel eens een beetje als we deze bijbelwoorden lezen of horen voorlezen en denken: sterk overdreven! Zulke woorden kun je als nuchter en weldenkend mens niet helemaal mee maken en serieus nemen. En als we de uitleg horen, dat de Prediker hier een soort raadsel spreuk gebruikt en bewust een krasse zegswijze nastreeft, komen we er gemakkelijk toe zulk een uitspraak naast ons neer te leggen en ons er verder niet druk over te maken. Het zal wel zo zijn, maar het raakt mij nauwelijks en zegt mij zo goed als niets. Ik heb (nog) weinig last van ijdelheid in mijn leven of het moest zijn van de ijdelheid in die ándere betekenis van het Nederlandse woord, namelijk dat ik wel wat (al te) ijdel ben: graag goed voor de dag kom en bewonderende en ietwat afgunstige blikken incasseer en daarvoor (te) lang voor de spiegel sta en (te) veel aandacht besteed aan mijn uiterlijk en uitstraling. Ieder mens is tenslotte ergens wel een beetje ijdel, nietwaar?
Over deze vorm van ijdelheid gaat het in het bijbelse woord voor ijdelheid heel beslist niet! Van het ijdel zijn in de betekenis van pronkzuchtig, eer gevoelig zijn geldt resoluut: die ijdelheid is ijdelheid. Daar zit niet de minste waarde en zin in. Zulk een ijdel zijn wordt tot zonde, als we ons eraan overgeven en ons er in gaan uitleven. Tegenover dit ijdel zijn stelt de Bijbel de eenvoud, vooral de eenvoud van hart, het letterlijk en figuurlijk onopgesmukt zijn. Hoewel de Bijbel de aardse schoonheid en schoonheid van uiterlijk zeker niet negatief waardeert, is de eenvoud en schoonheid van de godvrezende, liefhebbende innerlijke mens vele malen belangrijker.
De reclame voor allerlei schoonheidsmiddelen, die ons uiterlijk een weinig kunnen verfraaien, valt in de dubbele zin van het Nederlandse woord onder de ijdelheid. Maar genoeg hierover, anders worden we al te „speels" . . . (en dat is ook ijdelheid).

Het bijbelse woord
Waar gaat het om in het bijbelse thema ijdelheid? Want het gaat wel degelijk om een ontzaglijke waarheid, die voor ons allen geldt en die ons allen raakt. Het behoort tot de levenswijsheid in de vreze des Heeren om in te zien dat alles aan de ijdelheid is onderworpen en zelfs ijdelheid is te noemen.
Laten we even naar het Hebreeuwse woord voor ijdelheid kijken. Dat woord is „hèbèl". U vindt er de naam Abel - de broer van Kaïn - in terug. Dit woord „hèbèl", dat wij met ijdelheid vertalen, komt als zelfstandig naamwoord drieënzeventig keer en als werkwoordsvorm vijf keer in het Oude Testament voor. De grondbetekenis van het woord is: ademtocht, een zuchtje wind. Het werkwoord betekent zoveel als nietig worden, zich met het nietige afgeven; en ook wel nietig maken.
Het gaat dus om zaken en dingen, die tot de „nietigheid" behoren, die „nietig" zijn. Die zaken en dingen bestaan wel: ze zijn in het aardse leven volop werkelijkheid, we hebben er elke dag mee te maken, maar ze hebben „nietigheid" aan zich. Het woord, dat wij dus met ijdelheid vertalen, is een negatief begrip, dat een inhoudelijke omschrijving geeft van wat mensen ervaren en als grondgegeven beleven, namelijk dat alles snel voorbijgaat, dat niets lang standhoudt, dat niets hier blijvend is. Er hangt een grote tevergeefsheid over al ons doen en laten, over heel ons leven, ja zelfs over ons mens zijn, over ons bestaan als zodanig. Het is te begrijpen, dat bepaalde filosofen kwamen tot het inzicht, dat alles zinloos is. In niets en niemand zit een blijvende zin als je er goed over nadenkt. Het is te begrijpen, dat mensen tot nihilisme kunnen vervallen en heel existentieel twijfelen aan wérkelijke zin van de dingen en zin van het leven, ja sterker: dat ze die zin ontkennen en zeggen: niets heeft zin als je echt durft door te denken. Ook ons eigen bestaan heeft geen zin, want het is een bestaan, dat geleefd en voortgejaagd wordt over het smalle spoor tussen de dreigende muren van de vergankelijkheid, en het einde van deze weg, waarop je niet terug kunt en waarop geen uitwijken mogelijk is, is de onverbiddelijke, rauwe dood. En zo komt men in een pessimistisch levensgevoel terecht, waaruit het moeilijk is los te komen en terug te keren naar het aanvaarden en beleven van althans een beperkte, relatieve zin van leven en doen; van dingen en zaken, waarmee we omgaan. Het bijbelse woord voor ijdelheid zegt inderdaad, dat er een geweldige nietigheid in de wereld werkt. Dat proces van nietigheid werkt ook in ons leven hetzij we ons dat bewust zijn hetzij niet. Er werkt een geweldig proces van nutteloosheid, tevergeefsheid. Alles is een ademtocht. Dat zuchtje adem, dat je bijvoorbeeld bij vriesweer uitblaast: even zie je het en wég is het! Dat is „hèbèl": IJDELHEID!

Vergankelijkheid
Het woord is dus allereerst aanduiding van vergankelijkheid.
Alles is ijdelheid wil zeggen: alles is aan de vergankelijkheid onderworpen. En in die vergankelijkheid blijkt uiteindelijk alles vruchteloos te zijn. De uiteindelijke tevergeefsheid van al ons zwoegen, doen en laten hangt als een voortdurende, verlammende waas om en over ons leven heen. In de Psalmen wordt zó het mensenleven getypeerd.
Ik wijs op Psalm 39:5,6: „HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de maat mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik ben. Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid (=hèbèl)". Lees ter vergelijking Psalm 62:10: „Immers zijn de gemene lieden - dat zijn de gewone, geringe mensen - ijdelheid, de grote lieden - dat zijn de aanzienlijken, de machtigen - zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan ijdelheid". Dus nog lichter en vluchtiger dan een zuchtje wind. Ik noem nog Psalm 144:4: „De mens is der ijdelheid gelijk; zijn dagen zijn als een voorbijgaande schaduw". Jacobus geeft de grondbetekenis van ijdelheid ten aanzien van het mensenleven in eigen woorden raak weer: „Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal, want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt" (Jacobus 4:14).
Dezelfde gedachte vinden we in Psalm 89:48, in een gebed van de dichter Ethan: „Gedenk, wat mijn levensduur is, tot welke nietigheid Gij alle mensenkinderen geschapen hebt". In de machtige Psalm 90 wordt Gods eeuwigheid gesteld tegenover de vergankelijkheid van de mens en de pijnlijke kortstondigheid van zijn leven. En daarachter staat en werkt de toorn van God over de zondigheid van de mens. Diepe gedachten!
Dát is de hoofdbetekenis in het begrip ijdelheid: de radicale vergankelijkheid van het leven van de mens, de kortstondigheid van al het aardse leven. Niets is hier blijvend. Niets!

Vertrouwen op afgoden is ijdelheid
Buiten God om is er inderdaad niets blijvend. Het is dan ook een afschuwelijke ijdelheid, een grove zonde, om op AFGODEN te vertrouwen. Op oude en nieuwe afgoden. Afgoden worden in de Schrift óók ijdelheden genoemd. Afgoden zijn niet-goden, nietigheden. Ze brengen niet de minste baat. Wie op hen vertrouwen, begaan de grootste dwaasheid. Israël kon de Heere niet méér tergen en prikkelen dan door de afgoden na te lopen en op hen vertrouwen te stellen. Welke klinkende namen de afgoden ook mogen dragen - in oude en in moderne tijden - ze zijn volstrekte on-goden, ijdelheden. Wie op zulke ijdelheden vertrouwen, zullen worden als zij: namelijk ijdelheid! Er komt niets van terecht. Het vertrouwen op ijdelheden is een volstrekt vruchteloos en tevergeefs vertrouwen.
En zo zijn we bij de tweede hoofdgedachte in het bijbelse woord ijdelheid: namelijk vruchteloosheid.

Prediker
De Prediker was van deze ijdelheid diep onder de indruk. In krasse, tot nadenken prikkelende taal noemt hij alles ijdelheid, ja sterker: ijdelheid der ijdelheden. Dat is een overtreffende trap en betekent zoveel als de hoogste ijdelheid, het toppunt van ijdelheid.
Er is niets, dat aan vergankelijkheid en vruchteloosheid ontkomt. Er ligt in niets van het menselijk zwoegen een blijvend voordeel en een blijvend resultaat. Dat betekent niet, dat alles waardeloos is. Dat zegt de Bijbel niet. Vele dingen hebben wel degelijk waarde. Nergens zegt de Bijbel dat ons leven zinloos is. Dat kunnen bepaalde filosofen en nihilisten wel beweren, maar dan spreken ze geen bijbelse taal. De Prediker weet wel degelijk van zaken, die de moeite waard zijn, die vreugde geven in het aardse bestaan, die genot opleveren. En hij prijst het genieten als het uit Gods hand tot de mens komt en uit Gods hand wordt aanvaard.
Maar de Prediker heeft er door heen gezien, in een wijsheid die álles beproefd en onderzocht heeft en die voortkwam uit het vrezen van de Heere. Het vrezen van de Heere en het onderhouden van Zijn geboden is bepaald geen ijdelheid! Integendeel zelfs: het is de hoogste wijsheid, waarin vergankelijkheid en vruchteloosheid op een bepaalde wijze zelfs overwonnen worden. (Maar daarover in een tweede artikel.)

Toorn van God als realiteit
De ijdelheid van de dingen in de betekenis van vergankelijkheid en vruchteloosheid wordt gezien en doorzien vanuit de enorme realiteit van de toorn van God over alle zonde. Dit is een geladen en zware uitspraak, maar bijbels realistisch. Er is een gericht van Gód. In dat gericht komen wij met heel ons leven en onze levensinhoud.
Paulus heeft dat diep verstaan. In Romeinen 8:20-23 werkt hij op indrukwekkende wijze het begrip ijdelheid uit ten aanzien van de schepping en ons nog niet verloste lichaam. „Want het schepsel - Beter: de schepping - is aan de ijdelheid onderworpen, niet gewillig, maar om diens wil, die het aan de ijdelheid onderworpen heeft; op hoop dat ook het schepsel zelf zal vrijgemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis (= vergankelijkheid!), tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten, dat het ganse schepsel tezamen zucht en tezamen (als) in barensnood is tot nu toe. En niet alleen dit, maar ook wij zelf, die de eerstelingen des Geestes - beter: de Geest als Eerstelingsgave - hebben, wij ook zelven (zeg ik), zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing van ons lichaam".
In een volgend artikel gaan wij in op hoe wij praktisch met de ijdelheid van alle dingen in ons kortstondige leven hebben om te gaan. Want het omgaan met de ijdelheid is een zaak van geloof en wijsheid!

J. Jonkman

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1991

De Wekker | 8 Pagina's

IJdelheid (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 juli 1991

De Wekker | 8 Pagina's