De kwestie van het ongehuwd samenwonen (Samenwoningsproblematiek I)
Aanleiding
Er zijn enige aanleidingen om in ons blad over de kwestie van het ongehuwd samenwonen te schrijven.
De eerste is natuurlijk, dat het verschijnsel zich sinds een heel aantal jaren ook in onze kringen voordoet. Alhoewel vele kerkeraden er mee te maken kregen, is er in ons blad weinig over geschreven. Men kan natuurlijk wel zeggen: het ongehuwd samenwonen is helemaal geen kwestie, want we moeten het zonder meer afkeuren en er ons tegen verzetten. Het bespreken als een „kwestie" kan al betekenen, dat we als redactie ook al niet meer weten wat goed en wat fout is. Maar de dingen liggen niet zo simpel.
De tweede aanleiding is, dat de redactie vernomen heeft, dat er ook in het blad voor onze ambtsdragers, „Ambtelijk Contact", over geschreven is of wordt. Beide schrijvers weten van elkaar af en hebben elk hun eigen benadering. Zij hopen elkaar niet in de wielen te rijden of tegen te spreken. Ons blad is niet in de eerste plaats, hoewel natuurlijk ook mede, voor ambtsdragers bedoeld. Ik hoop dat ook anderen, ouders, of de jongelui zelf bijvoorbeeld, meelezen. Zoals zij natuurlijk ook allen „Ambtelijk Contact" te lezen kunnen krijgen. De derde aanleiding is gelegen in het feit, dat er enige tijd geleden in ons blad een artikel heeft gestaan van de hand van dr. C.J. Verplanke waarin de materie wèl wordt aangeraakt. Hij schreef erover vanuit juridisch oogpunt, maar toch ook als actief betrokken kerklid.
Dr. Verplanke is secretaris van het deputaatschap in onze kerken voor contact met de overheid en ook onze vertegenwoordiger in het interkerkelijk Contact in Overheidszaken, CIO. Als zodanig heeft hij menigeen aan zich verplicht met juridische inzichten, ook buiten de kring van eigen kerken. Hij spreekt en schrijft graag prikkelend zonder irriterend te willen zijn. In elk geval bedoelt het de lezer tot nadenken te brengen.
Onlangs schreef hij dus in ons blad een stuk, waaruit sommige lezers de indruk hebben overgehouden, dat hij minder bezwaar zou hebben tegen het ongehuwd samenwonen; door het stuk zonder commentaar op te nemen bestond dan verder de indruk, dat de redactie ongeveer dezelfde mening zou zijn toegedaan. Daarom is het nodig, dat we er als redactie nu even op ingaan.
Weergave
Br. Verplanke heeft laten weten, dat zijn werkelijke mening goed wordt weergegeven in een stuk, dat hij in de tweede helft van 1991 heeft geschreven in het blad „Kerk" onder de titel „Kerk en samenwonen". Hij benadert de vragen allereerst als jurist van de kant van de overheid en de wetgeving. Hij wijst er op, dat samenwonen zonder huwelijk voor de burgerlijke stand een steeds meer aanvaard maatschappelijk verschijnsel wordt. Voor sommigen geldt het als een proefperiode, waarna men of uit elkaar gaat óf alsnog een burgerlijk huwelijk sluit; voor anderen is het blijvend, waarbij men de juridische zaken via de notaris regelt. De rechtspraak en zeer velen in de samenleving zien het niet meer als in strijd met de openbare orde en goede zeden. Woningtoewijzing en sociale en fiscale wetgeving tonen dit aan.
Hij tekent de geschiedenis zo: huwelijkssluiting door de overheid, of in landen waar een staatskerk is door de kerk, is geen bijbels voorschrift, maar een door de eeuwen gegroeide gewoonte. De bijbel vereist slechts een publieke uiting, zodat een zekere sociale controle kan plaats vinden. Terwijl voor de Rooms-Katholieke kerk het huwelijk een sacrament was, bevorderden de protestanten, dat de overheid de huwelijkssluiting ging overnemen. Sinds de Franse revolutie mag het huwelijk alleen ten overstaan van de overheid gesloten worden. Het Wetboek van Strafrecht verbiedt kerkelijke personen om enige godsdienstige plechtigheid daartoe dienend te verrichten als niet eerst het burgerlijk huwelijk gesloten is. Bij elk trouwboekje wordt daartoe een formulier meegeleverd, dat voor de kerk het bewijs is van die sluiting.
Verplanke vraagt zich nu af, of, nu er zo veel verschuift en deze dingen ook onder ons voorkomen, de kerk niet passender moet reageren dan tot nu toe dikwijls gebruikelijk is. Een zekere vorm van proefhuwelijk wijst hij zonder meer af. Zelfs zouden de kerken veel strenger moeten toezien op het voorkomen van experimenten en ze zouden niet tegen de toepassing van kerkelijke tucht moeten opzien. Bij het toebehoren aan elkaar passen geen probeersels; verlovingen dienen om elkaar te leren kennen; samenwonen is tot één vlees zijn (Gen. 2:24) dat onverbreekbaar behoort te wezen.
Iets anders vindt Verplanke het, als twee geliefden wel samen door het leven willen gaan, maar het burgerlijk huwelijk een rompslomp vinden, waarbij ze eenvoudiger en voordeliger via de notaris kunnen werken. Als die twee niet van plan zijn elkaar ooit te verlaten en heilig met elkaar willen leven, wat moet de kerk dan doen, als de overheid het huwelijk als zodanig niet meer verplicht stelt? Hij zou er voor voelen, dat de kerk ten eerste zou nagaan of er geen objectieve beletselen voor zo'n (kerkelijk) huwelijk zouden zijn, terwijl er ten tweede een vorm van openbaarmaking aan verbonden moet zijn. Als de kerk nu zelf zo'n verbintenis zou erkennen door een trouwdienst in de kerk, zou dat zo verkeerd zijn? Als men zich aan de beloften, in een openbare kerkdienst afgelegd, niet houdt, dus in feite gaat scheiden, dan staan de kerk veel zwaardere dan juridische middelen ter beschikking, namelijk de uitsluiting uit de gemeente van Christus. Hoezeer ook de sluiting van een burgerlijk huwelijk uit een oogpunt van openbare orde de voorkeur verdient, moet gezegd worden, dat de kerk niet ondergeschikt is aan de staat, maar haar eigen verantwoordelijkheid heeft.
Ik heb hier het betoog van br. Verplanke enigszins bekort, maar hij heeft mij vooraf laten weten, zijn bedoeling goed te hebben weergegeven.
Interessant bij dit alles is natuurlijk, dat zeer onlangs in de kranten te lezen was, dat minister Hirsch Ballin voornemens is om ervoor te zorgen, dat het artikel uit het Wetboek van Strafrecht, waarover hierboven gesproken is, als verouderd gaat verdwijnen. Dit in het kader van een herziening van het recht waar ook de huwelijken onder vallen.
Wat nu?
In overleg is besloten, dat er van redactiewege enig commentaar gegeven wordt, waarna br. Verplanke in een afzonderlijk artikel het een en ander te berde zal brengen vanuit de aan de gang zijnde juridische ontwikkelingen. De redactie hoopt daarmee onze lezers te kunnen dienen.
Ieder die het kerkelijke leven en zijn eigen omgeving een beetje kent weet, dat er ook onder ons dingen aan de gang zijn, waar we als kerk te lang achteraan gelopen hebben of weinig raad mee wisten.
We kregen te maken met jongelui, die het met de dienst van God en het horen naar zijn geboden niet nauw namen, als het ging om het met elkaar samenleven. Ze gingen gewoonten volgen die in de wereld meer en meer gangbaar werden, doordat ze innerlijk toch al geen band met kerk of evangelie hadden en er niet bang voor waren om daar openlijk voor uit te komen.
Maar er waren en zijn anderen. Er zijn er die wèl in de kerk komen, die met de kerk willen meeleven, die belijdenis willen doen of gedaan hebben.
Toch zien ze geen bezwaar in samenwonen zonder huwelijk. Tijdelijk of blijvend. Argumenten van kerk of ouderen spreken hun weinig aan. Ze menen het met elkaar en ze vinden het heel verkeerd als anderen daar overspel of hoererij in zien. En omdat bijna alle ouders dit vreselijk vinden, zwijgen ze er liever over tegenover anderen. Ze hadden het al een tijdje vermoed bij hun niet meer thuiswonende kinderen, maar ze kregen er zekerheid over en schamen zich. Andere ouders doen dat ook, totdat ze iets van elkaar merken. Ook kinderen van kerkeraadsleden, van dominees dachten er zo over. Kerkeraden komen soms pas veel te laat achter een bepaalde situatie. En de jongeren zeggen: vroeger gebeurde het samenleven stiekem en het kwam uit als er een baby op komst was; tegenwoordig gebeurt het openlijk en wat is nu eerlijker? Ouderen hebben pijn, maar ze denken wel aan hun eigen jeugd terug. In het artikel in „Ambtelijk Contact" wordt gezocht naar een bijbelse en verstandige weg. Een zgn. proefhuwelijk wordt zonder meer veroordeeld.
Als het gaat om twee jongelui die het even ernstig met elkaar menen als in een normaal voor de overheid gesloten huwelijk, constateert de schrijver m.i. terecht, dat het in feite een huwelijk is, maar dan zonder openlijke publikatie ervan. Een uit elkaar gaan betekent niet minder dan een echtscheiding en br. Verplanke wees er al op, dat aan de kerk in zo'n geval haar eigen strenge regels ter beschikking staan.
Dat jonge mensen soms niet of nog niet trouwen moet m.i. gezien worden als een vorm van individualisme: niemand heeft te maken met mijn (onze) beslissingen, zeker de overheid niet, misschien de kerk ook niet. Het woord „verantwoordelijkheid" is immers in veel gevallen ook gaan betekenen „eigen beslissing".
Dikwijls heb ik nagedacht over de vraag waar die veranderde houding ook bij christenjongeren vandaan komt. Ze komt van buiten de kerk; ze komt naar mijn mening ook uit de ontworteling van de na-oorlogse situatie toen de overheid zo beestachtig bleek te kunnen zijn, en uit de opstandigheid van de jaren '60. Met andere woorden, ik neem het de jongeren wel kwalijk, maar ik neem het mijn eigen generatie nog meer kwalijk. Daarom moeten we proberen samen een wal op te werpen tegen het kwaad. Is dan de overheid vandaag geen overheid meer? Laat dan de kerk toch kerk zijn.
In de 17e eeuw, toen er onder andere omstandigheden wanordelijkheid was op het punt van trouwen, zei de kerk: Laat de mensen dan toch in ieder geval zo gauw mogelijk gaan trouwen en laten we blij zijn als het zo ver komt. Dat betekent, dat we vandaag wel alle macht instellen om jonge (en oudere) mensen het onordelijke van hun leefwijze te doen inzien, zonder dat we proberen om ijzer met handen te breken.
Of, anders gezegd: de overheid moet als Gods dienares geëerd blijven. We zullen daarom altijd aandringen op een ordelijke huwelijkssluiting, omdat die naar heel de doorgaande bijbelse lijn, van Adam tot Paulus, tot het wezen van het huwelijk behoort.
De vraag van br. Verplanke is nu verder, hoe de kerk haar houding moet bepalen, als de overheid zelf haar positie en werkwijze ter discussie gaat stellen, juist op het punt van de samenlevingsvormen. Het antwoord op die vraag is nog niet zo eenvoudig.
Als predikant, die zelf in meer dan één gemeente met het samenwonen te maken gehad heb, besef ik, dat ik over de vragen en moeiten en uitwegen nog maar weinig, te weinig, gezegd heb. Juist vanwege het artikel in „Ambtelijk Contact" wil ik nu eerst maar stoppen, opdat in een vervolgartikel br. Verplanke het woord kan krijgen.
En misschien valt er in ons blad nog wel op terug te komen. Laat ondertussen niemand menen, dat de redactie met bijbelse lijnen zou willen marchanderen.
K. Boersma
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1992
De Wekker | 8 Pagina's