Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jonathan Edwards en de derde golf (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jonathan Edwards en de derde golf (II)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat gebeurt er tijdens de grote geestelijke opwekkingen die in het begin van de achttiende eeuw in Amerika plaatsvinden? Is het wáár, dat in de samenkomsten waar Edwards en Whitefield voorgaan allerlei charismatische verschijnselen voorkomen? Gaan mensen in tongen spreken, profeteren ze of „vallen" ze „in de Geest"? We zullen zien.

Edwards' beschrijving
Jonathan Edwards heeft veel over de opwekkingen in het begin van de achttiende eeuw gepubliceerd. Van betekenis is vooral zijn uitvoerige beschrijving van de eerste opwekking die hij meemaakt, die van 1734. De titel van dit geschrift luidt: „Een nauwkeurige beschrijving van het verrassende werk van God in de bekering van vele honderden mensen in Northampton en naburige dorpen". Het is enkele jaren geleden opnieuw uit het Engels vertaald door drs. W. van Vlastuin en uitgegeven onder de titel: „Die God leeft nog". Uit dit boekje wordt duidelijk dat het geestelijk leven in de gemeente van Northampton ingezonken en verdord is, als Edwards daar in 1727 predikant wordt. Er is veel oppervlakkigheid en wereldgelijkvormigheid, met name onder de jongere mensen. Rond 1730 komt daar langzaam verandering in. Er ontstaat een honger naar het Woord van God en de prediking van de jonge dominee begint aan te slaan. Onder invloed daarvan verandert de losse levensstijl van velen. Bovendien maken twee aangrijpende sterfgevallen diepe indruk op de gehele omgeving: De mensen worden indringend bepaald bij de kortstondigheid van het leven en de noodzaak om de Heere te zoeken. Dan breken de zomer en het najaar van 1733 aan, een periode waarin Edwards preken gaat houden over de rechtvaardiging door het geloof alleen. De aanleiding daartoe is het feit dat de kerken in de omgeving overspoeld worden met allerlei arminiaanse dwalingen. Wanneer hij deze preken houdt, gebeuren er wonderen. In december 1733 komen er verschillende mensen kort na elkaar tot bekering. Onder hen is een jonge vrouw die in de wijde omgeving bekend staat om haar goddeloze leven. Edwards heeft eerst nogal wat twijfels als hij hoort van de grote verandering die heeft plaatsgevonden in haar leven. Maar als hij met haar gesproken heeft vallen alle aarzelingen weg. De bekering van deze jonge vrouw blijkt zelfs zoveel indruk te maken, dat velen in Northampton de Heere gaan zoeken.
Edwards schrijft:
Er ontstond een grote en ernstige bekommering over de grote zaken van de godsdienst en de eeuwige toekomst in alle delen van de stad en onder mensen van alle standen en leeftijden. (...) Alle gesprekken behalve over geestelijke en eeuwige dingen werden snel terzijde gelegd. (...) De geesten van de mensen keerden zich op een wonderlijke wijze af van de wereld. Die dingen werden onder ons beschouwd als iets van zeer weinig belang. Zij schenen hun wereldse zaken meer uit te oefenen als plicht dan door de genegenheid ertoe. (...) Maar hoewel de mensen hun wereldse zaken niet zomaar verwaarloosden, toch was de godsdienst in allerlei kringen de grote zorg en om de wereld bekommerde men zich maar heel weinig. Hun enige oogmerk was om het koninkrijk der hemelen te verkrijgen. Ieder toonde ernaar te jagen. De betrokkenheid van hun harten in deze grote zorg kon niet verborgen blijven. Het toonde zich op hun gezichten. Het was een vreselijk iets onder ons om zonder Christus te zijn, in het gevaar om iedere dag in de hel te vallen. De harten van de mensen waren erop gezet om te ontkomen voor hun behoud en om te vlieden van de toekomende toorn. (...)
Er was nauwelijks een jonger of ouder iemand in de stad die niet ernstig aangedaan was met de dingen van de eeuwige toekomst. (...) Het werk van bekering ging op een bijzonder verbazingwekkende manier voort en groeide meer en meer. Zielen werden als sneeuwvlokken gebracht tot Christus. Van dag tot dag - en dat maandenlang - kon men overtuigende voorbeelden zien van zondaars die uit de duisternis gebracht werden tot het wonderbare licht, die bevrijd waren uit een gruwelijke kuil en uit het modderig slijk en die op een rots gezet waren met een nieuw gezang van Gods lof in hun monden.
Dit goddelijke werk ging voort, en het aantal van ware heiligen vermeerderde, zodat dit spoedig een heerlijke verandering in de stad uitwerkte. In de lente en de zomer die volgden in het jaar 1734 leek het alsof de aanwezigheid Gods de stad vervulde. De stad was nooit zo vol geweest van liefde en blijdschap als toen. En ook nooit zo vol van droefheid en nood als toen. Er waren opmerkelijke tekenen van Gods tegenwoordigheid in vrijwel ieder huis.

Wanneer we dit fragment van Edwards' beschrijving op ons laten inwerken, vallen ons een aantal dingen op. Deze opwekking vindt plaats in een „gewone" gemeente, onder de „gewone" prediking van het Woord. Ook stelt Edwards het thema „opwekking" niet nadrukkelijk aan de orde, maar houdt heel simpel een serie preken over de rechtvaardiging van de goddeloze. Uit zijn beschrijving blijkt, dat die prediking diepe sporen trekt. Veel mensen raken overtuigd van hun zonde en schuld en mogen door het geloof op Jezus Christus zien als hun Borg en Zaligmaker. Het geloof van Gods kinderen ondergaat een krachtige herleving en verdieping. Vaak is dat zichtbaar in tranen van berouw, in gezichtsuitdrukkingen van verslagenheid of van vreugde. De nood van het hart en de verwondering over het gevonden heil klinken door in de gesprekken. Maar nergens komen in deze sobere beschrijving extatische, charismatisch-getinte verschijnselen voor. Zowel in de opwekking van 1734, als in de beginperiode van de Grote Opwekking die enkele jaren later volgt, zijn dergelijke verschijnselen onbekend.

Toenemende verwarring
Dat is echter niet zo gebleven. Wanneer het hoogtepunt van de Grote Opwekking voorbij is, beginnen op enkele plaatsen uitingen van hysterie en extatische toestanden voor te komen.
Edwards aarzelt niet om deze als vormen van geestdrijverij te beschouwen en stelt met nadruk dat zij de opwekkingsbeweging van buitenaf zijn binnengeslopen. Naar zijn overtuiging zijn deze verschijnselen wezensvreemd aan de oorspronkelijke opwekking die de Heere in die streken gegeven heeft. Bij die invloed van buitenaf denkt hij vooral aan het optreden van mensen als James Davenport. Deze jonge predikant heeft een tijd lang in gezelschap van George Whitefield door de noord-oostelijke staten van Amerika gereisd. Aanvankelijk lijkt zijn prediking niet ongezegend, maar spoedig blijkt dat hij een neiging heeft tot het buitenissige en tot geestdrijverij. Hij leeft sterk bij ingevingen, die hij beschouwt als directe inspiraties van de Heilige Geest. Meer en meer gaat hij andere predikanten veroordelen als „geesteloze verleiders van het volk". Daarbij heeft hij niet alleen het oog op moderne, „verlichte" predikanten, maar uiteindelijk op iedereen die het waagt om met hem van mening te verschillen. Hij roept de mensen op om zich van de gemeenten van deze „letterknechten" af te scheiden. Zo ontstaat er grote verwarring in de plaatsen waar de Grote Opwekking diepe sporen heeft getrokken. Die wordt nog versterkt door het feit dat Davenport en andere gelijkgezinde predikers in toenemende mate op de emoties van de mensen gaan werken. Zij zien het als een bijzonder werk van de Geest als mensen het onder hun prediking uitschreeuwen van verdriet of van vreugde, als zij luidkeels beginnen te bidden of in zwijm vallen. Zo wordt van Davenport verteld dat hij na een preek
„... het middenschip van de kerk inliep, waar heel veel mensen zaten, en met luide stem schreeuwde: Kom tot Christus! Kom tot Christus! Kom tot Hem! Toen liep hij naar de derde bank waar de vrouwen zaten en bleef daar, nu eens zingend, dan weer biddend. Hij en zijn metgezellen deden dat om de beurt en veel vrouwen vielen in zwijm of raakten overstuur...".
Naarmate de tijd verloopt doen dergelijke verschijnselen zich steeds meer voor, ook wel onder de prediking van hen die hiervan weinig moeten hebben. Het vuur van de Geest dreigt verzwolgen te worden door de laaiende vlammen van de geestdrijverij.

Kritiek
Het zal ons niet verwonderen, dat mensen die met de hele opwekkingsbeweging weinig op hebben, dit soort uitwassen gebruiken om hun kritiek aan te scherpen. Vooral sommige vooraanstaande kerkelijke leiders uit Edwards' tijd zijn daar zeer bedreven in. Eén van hen is ds. Charles Chauncy die in die jaren een gemeente in Boston dient. Hij is een van die „verlichte" predikanten die een redelijk soort godsdienst voorstaat, waarin alle nadruk ligt op een goede moraal en een verfijnde cultuur. Hij ergert zich bovenmatig aan opwekkingspredikers als Whitefield en Edwards en laat geen middel ongebruikt om hun samenkomsten in een duister daglicht te stellen. Wat daar dan gebeurt? Wel, schrijft Chauncy,
„Sommigen waren aan het bidden, anderen het Woord van God aan het verkondigen, weer anderen waren aan het zingen, of klapten in hun handen, sommigen lachten en huilden, anderen gilden of brulden het uit. En zij waren zo onwrikbaar in hun overtuiging. .. dat het tevergeefs was om hen van hun verkeerde houding te overtuigen...; En wie dan ook een poging in die richting deed, kon er bij voorbaat al zeker van zijn dat hij een tegenstander van Gods Geest genoemd zou worden en een kind van de duivel".

Het is duidelijk: Deze „verlichte" theoloog ziet in dit alles niets anders dan overdreven, ziekelijke gevoelsuitbarstingen van wat ongeletterde mensen en hysterische vrouwen. Hij beschouwt de mensen die onder de invloed van de opwekking raken dom, kleingeestig en fanatiek. De leiders van de opwekking mogen dan wel beweren dat het hier gaat om een werk van de Geest, maar voor Chauncy en zijn medestanders bedriegen zij de massa's op een goedkope manier. Naar hun gedachte is de opwekking niets anders dan een werk van de duivel en daarom uiterst schadelijk voor de godsdienst van redelijkheid en zedelijkheid die zij voorstaan.
Dit soort kritiek is voor Edwards en zijn medestanders buitengewoon pijnlijk. Het blijkt in het licht van de ontwikkelingen binnen de opwekkingsbeweging ook moeilijk haar te weerleggen. Toch onderneemt Edwards een poging om deze bijtende kritiek te ontzenuwen en tegelijk de aanval in te zetten tegen de extatische uitwassen die de beweging bedreigen.
(wordt vervolgd)

A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's

Jonathan Edwards en de derde golf (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's