Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Jonathan Edwards en de derde golf (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jonathan Edwards en de derde golf (III)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Grote Opwekking, die in het begin van de achttiende eeuw in Amerika plaatsvindt, komt na verloop van tijd tussen twee vuren terecht. Het eerste gevaar komt uit de kring van de opwekkingsbeweging zelf. Enkele voorgangers hebben een neiging tot geestdrijverij en gaan op de emoties van de mensen werken. Het gevolg is dat er in de samenkomsten allerlei extatische en hysterische toestanden voorkomen. De tweede dreiging komt van buitenaf. Verlichte kerkelijke leiders, die een redelijk en moralistisch soort godsdienst voorstaan, keren zich heftig tegen de Grote Opwekking. Zij laten geen gelegenheid voorbijgaan om de beweging zo zwart mogelijk af te schilderen en haar belachelijk te maken.

Edwards' boek
In een reeks van geschriften keert Edwards zich tegen deze tweevoudige dreiging. Zijn uitgangspunt is, dat in de Grote Opwekking een machtig werk van Gods Geest zichtbaar geworden is. Dat werk van de Geest wordt echter in toenemende mate bedreigd door onheilig vuur. Nu beschuldigt Edwards zowel de verlichte predikanten, als de geestdrijvers in eigen kring ervan dat zij bij hun beoordeling dezelfde grondfout maken: Zij onderscheiden niet! Kritische predikanten als Charles Chauncy wijzen de hele opwekkingsbeweging af, zonder zich af te vragen of er ook iets goeds in kan zijn. Anderzijds zijn de geestdrijvers van mening dat wanneer er onder de prediking maar beroering en emotie is, er wel sprake moet zijn van een krachtig werk van de Heilige Geest. Zij onderzoeken de geesten niet of ze uit God zijn! En dat laatste is nu juist waar het Woord van God toe oproept en daarom schrijft Edwards verschillende geschriften, waarin hij het „snode" van het „kostbare" in de opwekkingsbeweging wil onderscheiden. Het rijpste werk in deze reeks is zijn bekende „Treatise Concerning Religious Affections". Deze woorden zijn eigenlijk onvertaalbaar. De Nederlandse vertaling uit 1779 gaf het boek de merkwaardig klinkende titel mee: „Verhandeling over de Godsdienstige Hartstogten". Maar dat geeft de bedoeling nu juist niet goed weer. We kunnen de titel daarom misschien het beste vertalen als: „Verhandeling over het emotionele element in het geestelijke leven". Het is een diepzinnig, breed en scherp boek, dat terecht beschouwd wordt als een van de klassieke werken over het thema „Geloof en gevoel".

Geloof en gevoel
Edwards' diepste bedoeling met deze verhandeling is om een antwoord te geven op de vraag: Wat zijn de kenmerken dat iemand werkelijk deelt in de gunst van God? Of: Wat is eigenlijk de aard van het geestelijke leven? Hij beantwoordt deze vraag in eerste instantie met de stelling dat geheiligde gevoelens niet alleen bij het geestelijke leven behoren, maar dat zij een zeer wezenlijk aspect zijn van de ware religie. Hiermee keert Edwards zich vooral tegen de steriele godsdienst van de rede die hij aantrof bij de verlichte predikanten die zich tegen de Opwekking verzetten. Ware religie is meer dan een verstandelijk toestemmen van wat „beginselen", het is meer dan wat gortdroge, uiterlijke godsdienstigheid of een keurige, burgerlijke levenswandel. Het is vooral een zaak van het hart!

Edwards illustreert dit met een keur aan argumenten uit de Schrift. Zo wijst hij op de werkwoorden waarmee het geestelijke leven daar getekend wordt: God vrezen. Hem liefhebben, in Hem vertrouwen. Hem verheerlijken, zich in Hem verblijden. Dat zijn stuk voor stuk zaken waarbij ons hele gevoelsleven, waarbij ons hart betrokken is. Hij herinnert ook aan de manier waarop de bijbelheiligen over hun geloof spreken. Het leven van David, Johannes en Paulus is vol van de religie van het hart! En in het bijzonder het aardse leven van de Heere Jezus is het meest aangrijpende voorbeeld van de krachtigste en vurigste liefde jegens God en mensen. Het is duidelijk dat Edwards hier geen pleidooi voert voor „religieuze gevoeligheid" zonder meer. Het gaat hem erom dat echt geestelijk leven ook een zaak van geheiligde gevoelens, en vooral van vurige liefde is. We zouden kunnen zeggen dat hij hier pleit voor het bevindelijk element in de religie.

Niet doorslaggevend
Dat het Edwards niet te doen is om gevoeligheid of emoties zonder meer, wordt nog duidelijker uit het volgende hoofddeel van zijn boek. Zonder hen met name te noemen, richt hij zich hier namelijk tegen geestdrijvers als Davenport die zich in eigen kring breed maken. Hun dwaling is dat zij alle gevoelsuitingen die zich in christelijke kring voordoen, beschouwen als het onomstotelijk bewijs dat hier sprake is van het bijzondere werk van de Heilige Geest. En hoe uitzonderlijker de emoties zijn, des te krachtiger zou de Geest bezig zijn. Edwards ontmaskert dit als een uiterst gevaarlijke en volslagen ongegronde veronderstelling.
Hij wijst er met klem op dat wij al onze religieuze emoties behoren te toetsen aan de maatstaf van de Schrift. Om ons daarbij te helpen noemt hij een aantal religieuze gevoelens, die soms wel met het ware geloof kunnen samengaan, maar op zichzelf beschouwd geen doorslaggevend kenmerk behoeven te zijn van het genadewerk van de Heilige Geest. Wat hij hierover zegt, vat ik kort samen.

Sterke emoties
Zo beschouwt hij het geen onomstotelijk kenmerk van de genade als iemands religieuze emoties overstelpend groot zijn. Zoiets kan ook samenhangen met onze natuurlijke aanleg, of met bepaalde uitzonderlijke omstandigheden. We kunnen denken aan de menigte bij Jezus' intocht in Jeruzalem die onder heftige emoties riep: „Hosanna! Gezegend is Hij die komt in de naam des Heeren!" Het behoeft ook helemaal geen teken van het genadewerk van God te zijn, als mensen zó geëmotioneerd raken dat zij beginnen te beven of in zwijm vallen, net zo min als het doorslaggevend is dat iemand ineens veel over geestelijke dingen gaat spreken. Het is immers zo dat emoties die voortkomen uit het schijngeloof een sterkere neiging hebben om zich te etaleren, dan de gevoelens die de vrucht zijn van Gods genadewerk. De farizeeën die zich steeds weer lieten voorstaan op hun hartelijke vroomheid zijn hiervan het benauwend bewijs.

Het is ook geen doorslaggevend bewijs dat iemand genade bezit, als hij zegt dat hem zomaar ineens, op ongedachte wijze een tekst uit de Bijbel voor de aandacht kwam. Veel mensen denken dat als een tekst hen zo plotseling ontroert dat wel een werk van de Geest moet zijn. Maar dat hoeft niet! Zo'n tekst kan uit de diepten van ons eigen binnenste opkomen. Bovendien heeft satan zich al eens eerder van teksten bediend, toen hij de Heere Jezus verzocht in de woestijn. Zou hij dan ook zondige mensen als wij zijn niet op dezelfde wijze kunnen verleiden?

Diepingrijpend
Een volgend aspect: Bij sommigen bestaat de indruk dat bepaalde gevoelens van liefde tot God een onbetwistbaar bewijs zijn dat zo iemand genade bezit. De liefde is immers uit God en satan kan toch niet liefhebben? Inderdaad. Maar dat betekent niet, dat hij de liefde niet kan namaken.
Meestal zijn het juist de kostbaarste dingen waarvan vervalsingen in omloop zijn. Niemand zal er behoefte aan hebben gewone stenen na te maken, maar er bestaan heel wat nabootsingen van goud en edelstenen die bedrieglijk echt lijken. Zo is satan erop uit ook de zuivere liefde tot God en tot de naaste na te bootsen. Niet voor niets spreekt Paulus over het liefhebben van de Heere Jezus in onverderfelijkheid (Ef. 6:24). We kunnen Hem dus ook op een verderfelijke wijze liefhebben. Dat is dan wél slechts de schijnliefde van velen die uiteindelijk zal verkillen. Diepingrijpend is ook het punt dat Edwards hierna aan de orde stelt. Het is geen doorslaggevend bewijs dat iemand genade bezit, als hij bepaalde gevoelens en ervaringen kent die in een zekere orde verlopen. Zo kan iemand eerst terecht komen in een diepe benauwenis en verbrokenheid en daarna de vreugde ervaren over de verlossing die in Christus is. Zeker, dat kán het werk van God zijn. De Heere werkt immers gewoonlijk langs deze weg, wanneer Hij mensen tot bekering brengt.

Maar deze volgorde op zich is geen onfeilbaar bewijs dat het hier gaat om het zaligmakende werk van de Geest. Ook hier kunnen de bedrieglijke activiteiten van satan hun verwoestende werk doen. Er kunnen min of meer oppervlakkige overtuigingen zijn, waarna iemand zich met een goedkope troost geruststelt.
Ook Achab heeft zich voor God vernederd en is blij geweest toen het allemaal nog bleek mee te vallen. De Israëlieten riepen vanuit de benauwdheid tot de Heere, toen ze voor de Rode Zee stonden. Ze juichten over het werk van Gods verlossing toen ze daar veilig doorgetrokken waren. En toch staat er dat God in het merendeel van hen geen welgevallen had ...! Ik kom tot het laatste element dat Edwards in dit verband noemt. Hij stelt dat het geen onweerlegbaar bewijs is dat de Heilige Geest zaligmakend in iemand gewerkt heeft wanneer vele andere gelovigen een goede indruk van hem hebben. Wel hebben Gods kinderen de gave van het onderscheid, maar zij kunnen zich ook deerlijk vergissen. Ten diepste kent alleen de Heere het hart. Edwards waarschuwt er in dit verband vooral voor dat jonge mensen de gedachte koesteren dat zij geestelijk leven bezitten omdat iemand die de Heere kent hun de handen opgelegd heeft.
Dat is geen solide grondslag om de zaligheid op te funderen!

Vragen
In dit onthullende, indringende betoog laat Edwards heel scherp zien, dat religieuze emoties zonder meer geen doorslaggevend bewijs zijn van het genadewerk van God. Dat heeft vérstrekkende gevolgen. Zijn kritische opmerkingen raken namelijk niet alleen charismatisch getinte stromingen, maar ook die bevindelijke kringen waar men sterk op het gevoel leeft. Voor alle duidelijkheid wil ik nog eens zeggen dat Edwards de religieuze gevoelens en de bevinding niet weg wil drukken. Integendeel, telkens weer maakt hij duidelijk dat hij de kleinste ritselingen van echt geestelijk leven niet wil verachten. Maar religieuze gevoelens zijn geen onbetwistbaar kenmerk en geen solide fundament. Wat dan wel? En hoe komt het dat er religieuze emoties zijn die niet de vrucht zijn van het genadewerk van de Heilige Geest? Daarover een volgende keer.
(wordt vervolgd)

A. Baars

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's

Jonathan Edwards en de derde golf (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 januari 1993

De Wekker | 16 Pagina's