Een jaar na honderd jaar gereformeerde theologie (II)
Het boek van Dekker en van Kuitert
Een reëel boek
We geven nu enige aandacht aan „De stille revolutie" van de godsdienstsocioloog G. Dekker, door ons II genoemd.
Eigenlijk is dit boek veel reëler dan I. Hier worden de verschuivingen gesignaleerd en geanalyseerd. Dekker draagt feitenmateriaal aan. Als socioloog kan hij zich niet verschuilen in de discussiekamers of in het laboratorium van nieuwe theologische ontwerpen. Hij moet de feiten onder ogen zien en doet dat ook. Vooral de vele citaten uit onderzoeken naar geloofsopvattingen en christelijk leven, alsook de vele citaten uit de Synodale Acta over cruciale onderwerpen, maken de veranderingen duidelijk.
Dekker zegt onomwonden dat de Gereformeerde Kerken behoorlijk veranderd zijn. Zij zijn niet meer die ze waren. In zijn tekening domineert de discontinuïteit. Het verschil overheerst. Voor een socioloog is dat geen verrassing. Het leven bestaat in verandering. Het kan niet zonder verandering. Wie wil overleven, moet veranderen.
Hier treft men gegevens en de beoordeling daarvan aan, waarnaar men in I tevergeefs zoekt. In I overheerst de samenhang, het verband, de voortzetting - en daarmee het optimisme. In II stuit men op radicale verschillen. De historische momenten waarop de wending plaatsvindt, worden duidelijk aangewezen. Daarom klinkt in dit boek soms een stuk zorg door, die men in I node mist. Ik ben geneigd hier en daar van een pessimistische ondertoon te spreken, al gebruikt Dekker het woord zelf niet of nauwelijks. In elk geval vind ik dit boek reëler.
Terloops mag ik wel zeggen dat het een recensent die beide boeken naast elkaar op zijn schrijfbureau heeft liggen, vreemd voorkomt, dat ze geheel onafhankelijk van elkaar geschreven zijn. De professoren-schrijvers zijn toch lid van dezelfde faculteit.
Het komt mij voor dat de theologen, voordat ze gingen schrijven, kennis hadden moeten nemen van het boek van Dekker. Dat zou aan hun bijdragen een noodzakelijke verdieping hebben gegeven. Zij hadden bij hun schrijven over de ontwikkelingen in de theologie er op moeten letten wat deze voor het geloofsleven en de geloofsvoorstelling van de kerkleden betekenen. Zij hebben nu geschreven over theologie aan de universiteit. Dan zouden ze geschreven hebben over theologie in prediking en pastoraat. Het is trouwens opvallend dat prediking en pastoraat in I als apart hoofdstuk ontbreken.
Opvallende overeenkomst
Dekker is de dokter die het veranderingsproces analyseert. Toch is er een opvallende overeenkomst tussen hem en de schrijvers van I in zijn eindoordeel. Welke wolken zich ook boven de Gereformeerde Kerken samenpakken. Dekker ziet positief perspectief, juist op de nieuw-ingeslagen weg. Hij ziet wel een aanmerkelijk ledenverlies, maar toch winst als resultaat van wat hij noemt een vrij radicale herstructurering en een ingrijpende hervorming. De taak van de Gereformeerde Kerken is een tehuis te vormen voor hen die in het spanningsveld van de traditie en de huidige situatie willen blijven staan. De Gereformeerde Kerken hebben iets eigens. Dat kunnen ze behouden, als ze te midden van de veranderingen het verleden niet vergeten. Dekker heeft ook in andere geschriften deze toekomstverwachting voor een (gereduceerde) Gereformeerde Kerk uitgesproken.
Welke theologische argumenten hij voor dit standpunt heeft, is mij niet duidelijk geworden. Soms denk ik dat hij hier vooral als (godsdienst)socioloog spreekt.
Vanuit de theologie wil ik twee vragen stellen:
1. In hoeverre verschilt de nu bereikte positie van theologische posities in de Nederlandse Hervormde Kerk?
Er is veel overeenkomst. Gereformeerde theologen zijn soms nog radicaler. De pluraliteit die men daar aantreft, is er evenzeer in de Gereformeerde Kerken.
2. Een tweede vraag is: Wat betekent het Samen-op-weg-proces voor de toekomst van het eigene van de Gereformeerde Kerken en haar theologie? Men zou van een socioloog toch mogen verwachten, dat hij daarover spreekt, als het over perspectief voor de toekomst gaat.
De bestseller van Kuitert
Nu het derde boek, dat van Kuitert (III). Het heeft zoveel aandacht gekregen dat het overbodig mag heten de inhoud breed weer te geven. Men moet er trouwens voorzichtig mee zijn. Men zou gedwongen kunnen worden een deel van de opbrengsten van de schrijverij aan Kuiterts uitgever af te dragen. Ik zie in zo'n claim een eclatant bewijs van het feit dat Kuitert het alleenrecht van zijn denkbeelden opeist; een monopolie tot in de royalties toe. Ik zou echter zeggen: als er dertien drukken verschenen zijn, moet een auteur over de kruimeltjes die een ander meepikt, niet al te moeilijk doen. Dan is het toch wel genoeg - of niet?
Hoe dan ook, het gaat mij hier niet om wat Kuitert drijft, al weet hij dat bij zijn opponenten haarscherp aan te wijzen - althans hij meent dat te kunnen doen. Het gaat mij ook niet om de verklaring van het inderdaad overweldigend succes van zijn boek.
Het gaat mij om de plaats van dit boek onder het thema honderd jaar gereformeerde theologie. Ik herinner aan enkele dingen vanuit de bespreking van vooral I.
Door verschillende auteurs is Kuitert beschreven als het consequente en legitieme resultaat van deze ontwikkeling. Zijn theologie laat zich mijns inziens typeren als een vrij radicale, maar niettemin volstrekt geoorloofde consequentie van het Rapport „God met ons". Mij is in elk geval geen geschreven document bekend waarin Kuitert met een beroep op „God met ons" wordt bestreden. Dit Rapport kan niet tegen hem in stelling worden gebracht.
Ik meen uit I en II de conclusie te mogen trekken dat Kuitert beschouwd mag worden als een volwaardige vertegenwoordiger van de theologie van de Gereformeerde Kerken.
Het is bekend dat Runia zich tegen deze conclusie verzet, zij het dat hij over Kuitert niet zo radicaal negatief schrijft als over Wiersinga. Het moet opvallen dat met name in de laatste maanden Runia's oordeel over Kuitert negatiever is geworden. Wellicht dat daaraan niet geheel vreemd is, het verwijt van Van der Graaf, dat de Gereformeerde Kerken vrijzinnig zijn geworden. Door meer afstand van Kuitert te nemen, komt Runia's verontwaardiging sterker over.
Ik noem naast Runia ook de naam van dr. B. Wentsel. Hij staat naast Runia in zijn zeer fundamentele kritiek op Kuitert.
Als we echter op de academische theologie in de Gereformeerde Kerken letten, is er meer sympathie en bijval voor Kuitert dan echte kritiek.
Pure vrijzinnigheid
Men beseffe wel, wat dan binnen de Gereformeerde Kerken als gereformeerde theologie wordt aangemerkt. Laat ik op enkele fundamentele punten wijzen. Ik ga voorbij aan verschillende nuanceringen in Kuiterts betoog, en aan wat zijn welwillende critici als „goede opmerkingen" plegen aan te wijzen.
Hij ontkent de Godheid van Christus, naar het belijden van de Oude Kerk. Christus was mens, voluit en zicht gevend op God. Hij was niet Gods Zoon. Het graf is op Pasen niet leeg geworden. Hoe Kuitert verder ook over de opstanding spreekt, Christus is niet lichamelijk uit het graf verrezen, hetgeen toch Paulus' prediking in 1 Corinthiërs 15:1-11 is. De Drieëenheid te doordenken en te bespreken kost zoveel moeite en tijd, dat we onze tijd beter kunnen gebruiken. De Drieëenheid van onze God wordt geloochend. Over de toekomst weet Kuitert niets aan de Bijbel te ontlenen. Uit zijn door hemzelf ontworpen Godsbeeld is duidelijk dat Gods vriendschap voor eeuwig is. Om in die eeuwige vriendschap te delen heb je het geloof in Christus niet nodig. Het kan ertoe stimuleren, maar je kunt ook met andere stimulansen toe.
En dan het laatste: alle spreken over boven komt van beneden. De mens vult zelf het zoekplaatje in. Hij stelt het bij. Het is onaanvaardbaar èn onmogelijk dat God vanuit de hemel aan mensen iets zou geopenbaard hebben.
Met deze koene theorie meent Kuitert de Bijbel voor ons te redden, in plaats daarvan dat wij door de Bijbel, als het middel in de hand van de Geest gered moeten worden.
Er is dan ook geen enkele dwang. Niets moet in het geloof. Alleen datgene waartoe ons eigen inzicht en onze eigen ervaring ons verplicht, dat is waarheid, tenzij later blijkt dat we ons toch nog vergist hebben.
Ik laat nu verder de visie op Gods openbaring en het ontstaan van het christelijk geloof - een laatkomer in de rij van godsdiensten - onbesproken.
Het komt me voor dat Kuitert op een aantal kardinale en innerlijk samenhangende punten gewoon vrijzinnig is. De vrijzinnigheid heeft altijd vleugels en nuanceringen gehad. Dat deed aan het wezenlijk vrijzinnige niets af. Wat mij bijzonder treft in I en II is dat dit volstrekt vrijzinnige karakter van Kuiterts theologie niet aangewezen wordt, laat staan dat het afgewezen wordt.
Moet dit vrijzinnige theologisch denken vrucht heten van honderd jaar theologie in de Gereformeerde Kerken? Men kan het bepleiten, zoals metterdaad gebeurt. Laat men dan van de naam Gereformeerd afzien. Dat zou niet alleen de duidelijkheid ten goede komen, het is in verband met de verantwoording ten overstaan van de geschiedenis zelfs geboden.
W.H. Velema
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1993
De Wekker | 16 Pagina's