Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Geest doet ons delen in het heil (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Geest doet ons delen in het heil (I)

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vraag kan worden gesteld wat we (dienen te) verstaan onder de benaming „toeëigening des heils". We kunnen dan nagaan wat men er alzo van denkt en hoe men erover spreekt. We zouden ook kunnen aangeven wat er onder deze terminologie verstaan zou moeten worden en hoe deze omschrijving poogt uitdrukking te geven aan iets dat van groot belang is voor de geestelijke bearbeiding van de gemeente, zowel in prediking als pastoraat, zowel in huisbezoek als catechese.
Hoe spreken wij hierover met elkaar of zijn we er nog niet aan toegekomen met elkaar over deze belangrijke zaken door te spreken? Hebben we een gevoel van machteloosheid of weten we niet wat we dienaangaande zeggen moeten? Gaan we het gesprek over dit voorname onderdeel van onze belijdenis uit de weg of stokt het gesprek wanneer we daarover verder willen spreken?
In de contacten met en de verscheidene samensprekingen tussen diverse kerken wordt de benaming „toeëigening des heils" veelvuldig gebruikt, vanuit de overtuiging dat we hier te doen hebben met iets van het werk van de Heilige Geest. Willen we recht doen aan dit aspect van het werk van de Heilige Geest, dan zullen we ook op een heldere wijze voor ons dienen te hebben waarover het dan gaat.
In de praktijk blijkt het nog niet zo eenvoudig te zijn in één woord duidelijk te maken wat we bedoelen met het toeëigenend werk van de Heilige Geest.
Het komt meer dan eens voor dat mensen, die geroepen zijn leiding te geven aan het kerkelijk en geestelijk leven denken aan de „toeleidende weg", aan dát werk van de Heilige Geest, waarbij mensen die van verre staan dichter bij de Heere Jezus gebracht worden en zij zo meer vrijmoedigheid ontvangen om Hem hun Zaligmaker te noemen.
Helaas moet dan geconstateerd worden dat men de eigen (gereformeerde) belijdenis onvoldoende kent, althans niet een helder zicht heeft op wat de kerk der reformatie zowel in haar belijdenis als in haar formulieren met deze uitdrukking op het oog heeft wanneer het gaat om het toeëigenend werk van de Geest.
Keer op keer komen we niet alleen een begripsverwarring tegen, maar vooral een zo slecht verstaan van deze rijkdom van de reformatie, dat er niet alleen spraakverwarring heerst, maar men in het onderling verkeer elkaar helemaal niet meer begrijpt wanneer het over deze geestelijke werkelijkheden gaat. Vandaar dat het niet overbodig lijkt voor deze toeëigening des heils extra aandacht te vragen.

Wat wij in Christus hebben
In ons doopformulier lezen we deze passage: ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben. Daarmee belijdt de kerk dat we wat in Christus hebben. Dat heel de gemeente dit in Christus heeft. Ook de gedoopte kinderen, die daar nog niets van begrijpen. Ook zij hebben in Christus al zo veel.
Is dit wel waar, zo vraagt menigeen zich af. Met name kleine kinderen weten toch van niets? De vraag kan in dit verband dan gesteld worden: hangt het dan van het verstand, van het intellect (van het kind) af?
Toen de kleine kinderen en zelfs de babies met hun ouders uit Egypte werden bevrijd, wisten zij toen al dat de HEERE Zijn volk verloste en hoe rijk men was? Zij werden toch mede-verlost! Of hoorden zij niet bij het volk, waartegen God drie maanden later op de Sinaï zei: Ik ben de HEERE, uw God?
Ja maar, zo wordt tegengeworpen, zijn deze kinderen en zijn ook ónze kinderen dan geen Adams-kinderen en geldt van hen niet, evenzeer als van ieder mens zoals deze geboren wordt: in Adam gezondigd, in Adam verloren?
Inderdaad, wij zijn in Adam. Met alle consequenties die daaraan verbonden zijn. Met de hele erfenis, die dit meebrengt. In al zijn ontzettende werkelijkheid. Maar tegelijk is het waar dat we, doordat God het genadeverbond heeft opgericht met Abraham (en met ons), we kinderen van Abraham zijn, dat we onder het Nieuwe Testament nog rijker mogen spreken van het „in Christus geheiligd zijn", zoals alle ouders dit van hun kinderen voordat zij gedoopt worden, belijden.

In Christus geheiligd
Wat betekent dit: in Christus geheiligd. Zijn alle verbondskinderen, alle gedoopten dan heilig? Zijn zij zonder zonde? Zijn alle gedoopten op deze wijze behouden en gaan zij allen naar de hemel? Was het maar waar!
Elke gedoopte heeft een nieuw hart nodig, wil hij het rijk van God binnengaan. Zo wordt het niet alleen in het doopformulier beleden. De Schrift zelf spreekt daar alzo over. Wie denkt daarbij niet aan het gesprek dat de Heere Jezus in de nacht voerde met Nikodemus. We moesten er Johannes 3 maar eens op nalezen. En het is niet de enige plaats in het Nieuwe Testament die overduidelijk spreekt van deze wedergeboorte, die soms ook omschreven wordt met „van boven geboren zijn". Er zijn mensen, die beweren dat de doop niets betekent. Het gaat er maar om, zo zegt men, dat je wedergeboren wordt en tot geloof komt. Als de Heilige Geest dat in je hart werkt en je zo van nieuws geboren bent, dan héb je wat, dan ben je een wedergeboren christen en anders heb je niets. Vandaar dat men in dergelijke gevallen ook niet zoveel waarde hecht aan de kinderdoop. Het heeft voor hen niet zoveel inhoud, omdat men „de rijkdom van de kinderdoop" niet ziet. Aan de doop heb je niets, zo meent men.
Maar, hoe moet je dan de woorden verstaan: hetgeen wij in Christus hebben? Wat heeft de christelijke gemeente dan „in Christus"? Hebben gedoopte kinderen, zo vraagt men, dan al iets in Christus? Hebben ze wat of hebben ze helemaal niets? Wat betekent dan de uitdrukking: in Christus geheiligd? In de doop ontvangen we een teken en een zegel, zoals de Schrift ons leert. Niet een teken en zegel van óns geloof, maar van Góds belofte. Niet een teken van ónze verbintenis met God, maar van Zijn verbond met ons. De HEERE heeft met ons (en onze kinderen) een verbond (der genade) opgericht en gaf als teken van dit verbond in het Oude Testament de besnijdenis, in het Nieuwe Testament de doop. Zoals vroeger met Abraham en zijn zaad, zo heeft de HEERE nu met ons en onze kinderen een verbond opgericht. Hij is de HEERE, onze God!
Het is echt waar. We hebben van Zijn belofte een teken en zegel ontvangen, zoals dit wordt verwoord in Romeinen 4:19.
Waarvan een teken en zegel, zo kan gevraagd worden.

Twee dingen
Van twee dingen ontvingen we een teken en zegel. Van de afwassing van onze zonden én van de dagelijkse vernieuwing van ons leven. Want er moeten met name twee dingen in ons leven plaatsvinden: vergeving en vernieuwing. Dat leert ons de doop. Of nauwkeuriger gezegd: dat leert ons God in en door de doop.
Allereerst wordt genoemd de afwassing van onze zonden.
Door het water van de doop wordt onze zonde aangewezen. Waren we „schoon", dan was er geen water nodig. Door het water wordt ons de onreinheid van onze ziel aangewezen en voor ogen gesteld. We zien het in één oogopslag. Zó erg is het met elke gedoopte. Het doopwater maakt je, als het goed is, klein. Het is een ontzettende werkelijkheid, die we wel zouden moeten zien, maar waarvoor we doorgaans zo weinig oog hebben. We komen meer dan eens te gemakkelijk tot de doopvont en hebben doorgaans te weinig schroom, daar we er niet genoeg van doordrongen zijn hoe ernstig het is. We moesten meer zien waarvoor het water nodig is. Tegelijkertijd wordt ons bij de doop zoveel toegezegd. Niet minder dan de afwassing van onze zonden wordt ons beloofd. De algehele afwassing van al onze zonden, de erfzonde inbegrepen. Deze afwassing der zonden hebben we, als een groot en machtig wonder, in de belofte, in Christus.
Wij hebben deze afwassing niet in onszelf. We hebben het heil niet voorhanden, alsof wij er (op onze tijd) over beschikken kunnen. We hebben de afwassing der zonden volstrekt niet verdiend. We hebben deze ook absoluut niet „in eigen beheer". We hebben het heil „in Christus". Zoals mensen een toezegging hebben gekregen dat ze duizend gulden mogen halen bij de bank. Ze hebben dit geld niet in handen, maar mogen er om gaan. Ze moeten het nog in handen krijgen. Ze hebben wel de belofte, maar deze dient nog vervuld te worden. Armen worden met goederen vervuld, niet als ze de belofte niet geloven en ook niet als ze niet op weg gaan om de vervulling van de belofte te ontvangen. Er is nog een weg tussen schenken en deelachtig maken. Maar de belofte ligt er. Deze is verzegeld. We hebben er een teken en zegel van ontvangen.
We hebben de belofte van de vergeving der zonden. Een vaste belofte. Een zeer vaste belofte, want Gód spreekt! God zal Zijn waarheid nimmer krenken, maar eeuwig Zijn verbond gedenken, zo zingen we met Psalm 105:5 vaak bij een doopbediening. We hebben de vergeving in de belofte, we hebben de vergeving in Christus. Vandaar dat in het dankgebed bij de bediening van de heilige doop door heel de gemeente wordt uitgesproken: wij danken U dat Gij ons en onze kinderen al onze zonden vergeven hebt.
Daarom mogen wij vrijmoedig belijden dat wij in de doop wat hebben, omdat wij in het verbond zoveel (ontvangen) hebben. Wie dat niet ziet, is arm en leeft arm. Doet in wezen tekort aan de rijkdom van de kinderdoop. En dat is niet gering. Want zij worden zalig gesproken die Gods verbond en woorden als hun schatten gadeslaan, om het met Psalm 25 te verwoorden.

De vernieuwing van ons leven
Naast de afwassing van onze zonden hébben we de vernieuwing van ons leven. Nog wel de dágelijkse vernieuwing van ons leven.
Met verdriet moeten we erkennen dat we deze vernieuwing niet „hebben" in de dagelijkse praktijk van ons leven. Althans niet in onszelf. Wat we daarentegen wel tegenkomen, en als het goed is drukt ons dit neer, is de dagelijkse verouding van ons leven, de voortdurende vernieling en vernietiging. Deze „hebben" wij „in Adam" en deze ondervinden we aan den lijve. En hadden we er maar meer last van en verdriet over! We moesten ons diep schamen voor God over wie we dag in dag uit zijn.
De doop laat ons zien dat er van ons uit geen enkele vernieuwing komt en alles bij het oude blijft, als God er niet aan te pas komt. Werkelijke vernieuwing komt niet van beneden, maar van Boven.
Dit is dan ook het grote wonder dat God, zonder dat wij erom gevraagd hebben en ondanks het feit dat we dit volstrekt niet verdiend hebben, toch tot ons komt met de belofte van de vernieuwing van ons leven. Hij verzekert ons bij de doop dat Hij ons leven wil vernieuwen, dat we deze vernieuwing „in Christus" hebben. Wij én onze kinderen, ook al verstaan ze daar nog helemaal niets van. Het heil is „in Christus" en niet in ons. Alleen in Hem en volstrekt in Hem. Door de doop worden Gods beloften van vergeving én vernieuwing verzegeld en wordt het ons voor ogen gesteld, als een bevestiging van het Woord, dat wij deze zegeningen „in Christus" hebben.
Zó spreekt de belijdenis van de kerk, zó spreekt de kerk in haar belijdenis de Schrift na. Zo spreekt de Heilige Geest, om het nog kernachtiger aan te geven. De Heere Jezus zegt in Zijn afscheidswoorden aan Zijn discipelen in Johannes 16: de Heilige Geest, de Trooster, zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen. Om dit door en door bijbelse spreken te „bewijzen" zouden tal van teksten kunnen worden genoemd. Men kan te kust en te keur terecht, wanneer men op dit punt verder in de Schrift wil worden onderwezen.
Wij hebben zoveel „in Christus". We hebben in het verbond (der genade) zoveel. We hebben in de doop zoveel ontvangen.
Daarom is het zo ernstig wanneer mensen dit niet of minder achten en de doop zelfs veronachtzamen. Op velerlei wijze kan dit zich uiten. In zijn uiterste vorm kan dit ook openbaar komen in het zich laten overdopen, alsof men niets „in Christus" al heeft en men van mening is dat wij het moeten doen in plaats van dat Christus het doet.
We mogen het verbond, we mogen de doop, we mogen het „in Christus geheiligd zijn" niet onderwaarderen en tegelijk niet overschatten.
We doen al te vaak tekort aan het Woord van God, aan wat de HEERE geeft in Zijn beloften. We vinden het gewoon dat we mogen leven met deze rijkdommen en lopen gevaar er helemaal niet uit te leven.
We moesten er meer voor danken. Om te danken zouden we meer inzicht dienen te hebben, zouden we meer hebben te beseffen wat ons uit genade geschonken, beloofd, toegezegd is. De dichter van Psalm 119 kan belijden: Uw toezeggingen hebben mij levend gemaakt. Dan spreek je op een heel andere manier over deze heerlijke werkelijkheden dan thans vaak in de kerk gebeurt.
Wie recht zicht heeft op wat de HEERE aanbiedt, op wat Hij geeft en op wat Hij schenkt (in de belofte) gaat er van zingen: schoon ik de reeks dier schatten kan tellen noch bevatten. Dan is daar de toon van de verwondering in, de toon van de aanbidding tegelijk. Dan is een verbondskind op z'n plaats.

Van Amstel

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1993

De Wekker | 16 Pagina's

De Heilige Geest doet ons delen in het heil (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1993

De Wekker | 16 Pagina's