Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De voorbede (VIII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De voorbede (VIII)

De voorbede in het Nieuwe Testament (3)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voorbede bij ziekte. Jacobus 5:14-16
Als er iemand in de gemeente ziek is, moet hij de oudsten van de gemeente tot zich roepen, schrijft Jacobus. Zij moeten een gebed over de zieke uitspreken en hem zalven met olie in de naam van de Heere. Het gelovige gebed zal de lijder gezond maken en de Heere zal hem oprichten. Vervolgens brengt Jacobus een mogelijk verband aan tussen de ziekte en de zonden, die de zieke gedaan heeft. Op het gelovige gebed zal de zieke ook de zonden vergeven worden. Hieraan verbindt Jacobus de algemene vermaning om daarom (!) elkaar de zonden te belijden en voor elkaar te bidden, opdat men genezing ontvangt. En dan volgt de belangrijke uitspraak die de kern is van deze verzen, namelijk dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag omdat er kracht aan wordt verleend. Daarop volgt het voorbeeld van het bidden van de grote profeet Elia, die toch slechts (!) een mens was zoals wij.
Dit zijn moeilijke verzen. Er zijn vragen te stellen en een van de vragen is of ook nu de ambtsdragers in de gemeente zich met een praktijk van gebedsgenezing mogen bezighouden in de vorm zoals Jacobus er over schrijft. Er zijn in de gemeenten mensen die menen dat we ook vandaag de woorden van Jacobus in praktijk moeten brengen en over de zieken in de gemeente een gebed moeten uitspreken en hem of haar moeten zalven met olie. Vanwege het belang van deze vragen, want er zit voor de gemeente en de zieken in haar midden veel aan vast, ga ik op deze verzen breder in. Ik volg hierbij in hoofdlijnen wat zowel J.P. Versteeg in zijn boek „Het gebed volgens het Nieuwe Testament", blz. 135 e.v. en vooral L. Floor in zijn nieuwe Commentaar uit 1992 op Jakobus hebben geschreven, zie de bladzijden 179-190. Vooral Floor geeft een nauwkeurige uitleg van deze verzen en trekt de lijnen naar onze tijd door.
De zieke moet de oudsten tot zich roepen. Het initiatief ligt bij de zieke. Hij moet vragen om de voorbede en om de zalving met olie. Veel is geschreven over de vraag wat we onder het ziek zijn in vers 14 moeten verstaan. Het werkwoord dat voor ziek zijn wordt gebruikt, geeft in het Grieks aan dat iemand zwak is. Het is zwak zijn. Is het lichamelijke zwakte als gevolg van een lichamelijke ziekte of is er te spreken van geestelijke zwakte vanwege een geestesziekte of mogen beide betekenissen worden aangenomen? Floor komt tot de conclusie dat de werkwoorden zwak of ziek zijn niet tot het fysieke, het lichamelijke beperkt moet worden, blz. 179. Dan mogen we er dus elke vorm van ziekte, ook ziekten van de geest, onder verstaan. Toch ligt het voor de hand om bij ziek zijn zoals Jacobus er over spreekt, aan lichamelijke ziekte te denken, omdat de zieke met olie gezalfd moet worden. De zalving met olie vond plaats wanneer iemand werkelijk lichamelijk ziek was. De olie is waarschijnlijk een teken van de genezing. Tegelijk met het gebed mag het teken van de genezing al gegeven worden en mag de genezing dus verwacht worden! En mogelijk, zo schrijft Versteeg, is de olie ook een teken van de toewijding van God. Dan ziet het zalven met olie op de toewijding aan God van het leven dat door de genezing teruggeschonken wordt. Die toewijding was verstoord met alle negatieve gevolgen ervan, zelfs ziekte, door zonden die gedaan zijn. Het leven dat men door genezing terugkrijgt, kan daarna niet meer bestaan in het doen van zonden, maar het zal voor God bestemd zijn. Het is aan Hem toegewijd.
De oudsten zijn de ambtsdragers van de gemeente. Zij hebben in die tijd waarschijnlijk de bijzondere gave van de genezing van de Heere Jezus Christus ontvangen. Zij waren er in het bijzonder om de zieken in de gemeenten bij te staan. Hun optreden is op de genezing van de zieke gericht. Niet dat zij zelf in staat waren te genezen. Ze waren in hun ambtelijk werk ten behoeve van de zieken geheel van de Heere afhankelijk. De genezing komt nooit van een mens, de genezing komt altijd van de Heere! De oudsten of ouderlingen moeten bij de zieke twee dingen doen in de Naam des Heren. De Heere is hier ongetwijfeld de Heere Jezus Christus. Ze moeten over de zieke een gebed uitspreken en hem met olie zalven. Beide moeten gebeuren in de Naam van de Here Jezus Christus. De Naam heeft de betekenis van gezag maar er ligt ook de gedachte in van kracht. Op gezag van Christus, in Zijn tegenwoordigheid en door Zijn kracht zal genezing bewerkt worden. De kracht tot gezondmaking kan alleen werkzaam worden door het gelovige gebed. Letterlijk staat er: het gebed van het geloof. Het geloof toont zich werkzaam in het gebed voor de zieke. Een gebed dat niet gepaard gaat met geloof en dat niet in geloof gebeden wordt, is altijd een krachteloos gebed. Het gebed van het geloof zal de zieke redden. Zo staat het er: redden. Redden is behouden van de dood. De zieke mag blijven leven. De HEERE heeft hem of haar opgericht. Het gezond worden is een daad van de Here Jezus Christus Zelf! Christus geneest en Hij doet het door middel van het gebed. Daarom blijft de genzing een daad van de vrijmacht van God. De zieke kan gezondigd hebben. Als hij zonden heeft gedaan, zal hem vergeving worden geschonken. Er is een climax in de drie beloften van vers 15 op te merken: gezond worden, oprichten, vergeving van zonden ontvangen. Jacobus zegt hier NIET dat ziekte altijd een gevolg is van zonden die iemand heeft gedaan. Zonden worden niet altijd met ziekten bestraft, zelfs meestal niet. Want dan zouden er geen gezonde mensen meer kunnen zijn! Er kán wel verband liggen tussen bepaalde zonden en bepaalde ziekten en de Heere kan wel degelijk in het leven van mensen, die een zondig leven leiden, een ziekte zenden om hen te tuchtigen en die ziekte de functie te doen vervullen van een ernstige roepstem tot bekering. Maar daarom mag niet elke ziekte met een bepaalde zonde in verband gebracht worden. Hier moeten we liefdevol onderscheiden en heel voorzichtig zijn in ons oordeel, zeker in het uitspreken daarvan naar zieken toe.
In elk geval gaan zonden van het ene lid van de gemeente de gehele gemeente aan! „Als de zonde verborgen blijft dan zal de gehele gemeenschap van gelovigen er onder lijden", (Floor, 187). De leden van de gemeente hebben tegenover elkaar een pastorale taak. Op elk lid rust de verplichting een medegelovige te helpen om van de zonde los te komen. Het belijden tegenover elkaar van zonden houdt in dat men zonden - het moeten inderdaad zonden zijn! - openlijk tegenover elkaar uitspreekt. Dat moet wel met de grootste omzichtigheid gebeuren. Niemand mag immers over de zonden van een ander hooghartig en smalend spreken. Nog veel minder mogen we er met anderen over spreken en roddelen. We moeten iemand van wie we weten dat hij of zij in bepaalde zonden leeft, te hulp komen. Hem of haar helpen met onze voorbede. Bidt voor elkander, beveelt Jacobus.

Mogen we nu zeggen dat wanneer de gemeente gelovig gebeden heeft met en voor zieken in haar midden er altijd genezing volgt? Als iemand de stelling aandurft - zoals een enkele keer in bepaalde kringen nog wel wordt gehoord -:„wie niet genezen wordt, heeft geen geloof of niet genoeg geloof", verklaart daarmee alle ongeneeslijke en chronische zieken tot ongelovigen of tot mensen die te weinig geloof hebben. Zulk spreken is uit de boze en wreed en onbarmhartig. Met alle kracht moeten we dat verwerpen en afwijzen. Bovendien is vaak het tegendeel het geval: leden van de gemeente, die ernstig ziek zijn, geven dikwijls ontroerende en zeer krachtige getuigenissen van hun geloof! Ze mogen delen in een moeiten en leed te boven gaande gemeenschap van de Heere en met de Heere. De Heere troost hen juist in de weg van hun ziek zijn. Aan het gebed om genezing moet de kracht tot genezing verleend worden. Als die genezende kracht niet aan de gelovige gebeden wordt verleend, betekent dat nog niet dat de gebeden zijn afgewezen. De Heere kan op een andere wijze verhoren. Het gelovige gebed heeft niet in zichzelf de macht om gezond te maken, zegt Versteeg. Het gebed van de rechtvaardige vermag wel veel, maar niet alles. De Heere kan een hogere bedoeling hebben met de weg van het ziek zijn. We mogen veel van Hem verwachten, ja gelovige bidders zullen alles van Hem verwachten, maar Hij blijft wel de Heere. We vinden in de Bijbel geen belofte die ons zegt dat elke ziekte op het gelovige gebed genezen wordt. Er is een wil van de hemelse Vader over het leven van een ieder van Zijn kinderen. De Heere wil genade geven om het met Zijn Vaderlijke wil eens te worden ook wanneer we merken dat we niet van een bepaalde ziekte genezen (worden). We wijzen de gebedsgenezing als een aparte en noodzakelijke dienst van de gemeente, met name van haar ambtsdragers, af. Men verstrikt zich erin en zal meer kwaad dan goed doen, al zal men het mogelijk goed bedoelen. Dat neemt niet weg dat de Schrift ons alle ruimte geeft om ernstig met de dienst van de voorbede met betrekking tot ziekte en zieken in de gemeente bezig te zijn. Dat men voor deze dienst van de voorbede eigen vormen zoekt, is niet af te wijzen. Maar we zullen altijd de vrijmacht van God, de hemelse Vader in Christus Jezus, moeten respecteren. Ten diepste gaat het voor de gehele gemeente en dan is er geen onderscheid tussen zieken en gezonden om de aanbidding en de lofprijzing van de Heere. Laat ieder gelovig de Heere dienen op zijn en haar plaats en in de eigen omstandigheden. Daartoe wil de Heere altijd de kracht geven. Zijn genade is een ieder van ons genoeg. En om Zijn genade wil de Heere gebeden zijn en er is wel de belofte dat Hij iedere gelovige bidder Zijn genade niet zal onthouden. Niet het belangrijkste is of we gezond of ziek zijn maar of we werkelijk genade kennen.

Ter overweging:
1 Mogen of moeten we bij ziekte om de voorbede van de gemeente vragen? Of vindt u misschien dat de gemeente niets of weinig met ons ziek zijn te maken heeft?
2 Wat is de waarde en kracht van de voorbede van de gemeente in geval van ziekte?
3 Hebben ambtsdragers de taak om met en voor zieke leden van de gemeente te bidden of moeten de gemeenteleden dat ook doen?
4 Spreek (of denk) eens door over de verhouding van ziekte en zonde.
5 Bent u het er mee eens dat genezing altijd van de Heere komt, ook wanneer we de weg van de middelen zijn gegaan?
6 Hoe staat u tegenover de praktijk van gebedsgenezing? Hebt u er wel eens mee te maken gehad? Wat is het grote gevaar ervan?
7 Is het voor ons echt het belangrijkste dat we ons uit genade geborgen mogen weten in Christus?

J. Jonkman

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1994

De Wekker | 16 Pagina's

De voorbede (VIII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 december 1994

De Wekker | 16 Pagina's