Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een lied van de „gelukzalige Ambrosius"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een lied van de „gelukzalige Ambrosius"

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een heel fraai lied, geschreven in de lente van de kerk, nu ruim zestien eeuwen geleden, is Ambrosius' „O eeuwge Schepper van het al". Er zijn nogal wat liederen ten onrechte aan Ambrosius, de zanglustige bisschop van Milaan, toegeschreven. Men spreekt dan van „ambrosiana", naar de Ambrosiaanse Bibliotheek te Milaan, die begin 17de eeuw werd geopend en tienduizenden banden uit voornamelijk kloosterboekerijen omvat. Wat „O eeuwge Schepper van het al" betreft, staat het auteurschap van Ambrosius echter vast, want er is in dat opzicht een getuigenis van niemand minder dan van Augustinus.
In dit lied komt ook Petrus voor, en wel als „de rots der kerk". Ambrosius noemt hem in het kader van de nacht waarin hij Jezus verried. De haan had gekraaid, en Petrus, zich op dat moment herinnerend het woord dat de Here gesproken had, weende bitter. Augustinus verwijst naar dit lied van Ambrosius als hij bezig is te verdedigen dat Petrus de rots der kerk is. Hij schrijft: „deze uitleg wordt ook gezongen door de mond van velen in de verzen van de gelukzalige Ambrosius, waar hij zegt:
hoc ipse petra ecclesiae
canente culpam diluit."
Ambrosius' lied is door J.W. Schulte Nordholt uit het Latijn vertaald. Schulte Nordholt heeft er op gewezen dat het vertalen van kerkliederen, soms tevens poëzie, extra moeilijk is omdat altijd omstreden blijft hoe letterlijk men behoort te vertalen, en hij bekende dat hij wel eens vrijer is te werk gegaan dan heel strikt genomen verantwoord was. Schulte Nordholt, historicus en oudhoogleraar in de Amerikaanse geschiedenis, publiceerde een aantal gedichtenbundels en heeft zich intensief met het kerklied beziggehouden.
Hij werkte mee aan de nieuwe psalmberijming en leverde liefst 75 gezangen voor het Liedboek der Kerken. Bijzondere liefde heeft hij altijd gehad voor de Latijnse hymnen, die in de ongedeelde kerk der Middeleeuwen zo'n grote rol speelden en die in de Reformatie vooral dankzij Luther althans voor een klein deel voor de gemeente bewaard zijn gebleven.
Vele van die oude hymnen, waarvan een groot aantal wonderschoon is, zijn door Schulte Nordholt in het Nederlands vertaald. Daaronder dus het van Ambrosius, „de vader van het kerklied", afkomstige „O eeuwge Schepper van het al", waarvan begin en einde de gebedsvorm heeft. Een lied waarin, zoals dat met veel zangen uit de vroegchristelijke tijd het geval is, ook de tegenstelling nacht en dag en licht en duisternis als metaforen worden gehanteerd. Beelden die staan voor bedreigingen en gevaren van buitenaf, land, zee en lucht, zou men kunnen zeggen, maar meer nog van binnenuit, zondige begeerten die tot boze daden leiden.

O eeuwge Schepper van het al
die nacht en dag in hun getal,
tijd en getijde in hun kring
ons geeft in milde wisseling.

Hoor de heraut der dageraad,
die waakt terwijl de nacht vergaat,
hen die op reis zijn begeleidt,
en nacht van nacht met roepen scheidt.

Hij roept, de drager van het licht
verrijst en al het duister zwicht.
Hij roept, de boze geestenschaar,
die 's nachts ons kwelt, vlucht uit elkaar.

Hij roept, de zeeman vat weer moed,
stil wordt de wilde watervloed.
Hij roept, de rots der kerk bevrijdt
zich van zijn schuld doordat hij schreit.

O Jezus, zie hoe zwak wij zijn,
maak Gij ons door uw blik weer rein
Het kwaad dat ons verstikken wou
breekt los in tranen van berouw.

O licht, verlicht ons binnenin
verdrijf de slaap uit ziel en zin,
ons eerste lied zij U gewijd,
en onze trouw en dankbaarheid.

Het lied is een aanroeping van Christus, als het scheppende woord Gods. Maar dan verschijnt meteen al de haan ten tonele, „de heraut der dageraad". Hij waakt, hij doet de nachtelijke geesten vluchten. Hij geeft de zeeman nieuwe moed. Hij kondigt het veilige daglicht aan. Hij laat de hoop der zieken herleven. De rover gaat niet meer op pad. En wie twijfelt, komt weer tot geloof. Wanneer een hymnedichter als Ambrosius het over „de haan" heeft, dan bedoelt hij niet slechts de heidense symboliek van de haan als vogel van het licht, maar dan is er tegelijk ook de associatie met de haan uit het Petrusverhaal. Op dit punt, zo geeft Schulte Nordholt toe, is er in het Latijn van dit lied sprake van „een ietwat merkwaardige constructie", die gemakkelijk tot een verkeerde vertaling heeft kunnen leiden. Wat is er geschied? Toen het vers in de zestiger jaren voor het eerst werd afgedrukt in zijn bundel „Hymnen en liederen", kerkzangen van Ambrosius tot Thomas a Kempis, waren de regels „hoc ipse petra ecclesiae/canente culpam diluit" door hem herdicht tot „Hoe roept, de rots der kerk bevrijdt/de mens van schuld en bitterheid".
Later heeft hij deze vertaling gecorrigeerd. Terecht, want het gaat hier om Petrus zelf, die berouw krijgt als hij het kraaien van een haan hoort. En zo is het geworden „Hij roept, de rots der kerk bevrijdt/zich van zijn schuld doordat hij schreit". In deze versie is het lied van Ambrosius terecht gekomen in het Liedboek. Behalve dat deze wijziging werd aangebracht, vervielen twee strofen, o.m. die met de rover. En voorts wordt ook de haan (gallus) niet meer expliciet genoemd terwijl dat in het origineel wel, en zelfs meer dan eens, het geval was. Behalve dit lied, te vinden onder nummer 370, zijn nog enige, eveneens door Schulte Nordholt vertaalde hymnen van Ambrosius, in het Liedboek afgedrukt, waaronder „O zalig licht Drievuldigheid". Dat gaat dan over een tweede groot thema, dat herhaaldelijk in de liederen van de oude kerk ter sprake kwam, de trinitariteit. Geen wonder, want toen Ambrosius aantrad als bisschop in Milaan, was het amper vijftig jaar geleden dat de mannenbroeders van het Concilie van Nicea bijeenkwamen, o.m. ter veroordeling van de leer van Arius waarin de godheid van Christus werd geloochend.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1995

De Wekker | 16 Pagina's

Een lied van de „gelukzalige Ambrosius

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 maart 1995

De Wekker | 16 Pagina's