Wij zijn bedelaars, dat is waar! (I)
Luthers sterfdag
Op 18 februari a.s. zal het 450 jaar geleden zijn dat Luther is gestorven. De woorden die hierboven staan, vond men op een klein briefje na zijn heengaan. Ze zijn door Luther zelf geschreven en gedateerd op 16 februari 1546.
De zin is bekend genoeg. Zij typeert in zekere zin het gehele leven van de reformator. Maar ze hebben in een specifieke betekenis betrekking op zijn ervaring met de Schriften. Want daarop slaan deze woorden allereerst. Dit blijkt uit het verband. Men kan, zo schreef Luther eerst, men kan Virgilius in zijn geschriften niet begrijpen als men niet eerst vijf jaren een herder is geweest of een boer. Niemand kan ook Cicero, een bekende jurist en schrijver uit de oudheid, begrijpen als hij geen twintig jaar een ambt bekleed heeft in de staat. En dan volgt het woord over het verstaan van de Schriften: „Niemand moet denken dat hij de Schriften voldoende gesmaakt heeft, wanneer hij geen honderd jaar met de profeet Elia en Elisa, Johannes de Doper, Christus en de apostelen de kerken heeft geregeerd"... „Wij zijn bedelaars, hoc est verum".
Een woord op de grens van de eeuwigheid
Opmerkelijk is deze uitspraak om verschillende redenen. Luther heeft de woorden geschreven terwijl hij voelde dat zijn einde nabij was. Men kent de geschiedenis. Hij voelde zich verplicht om het zijne bij te dragen aan de verzoening van twee broers in Eisleben. Het waren hooggeplaatste edelen, die in een twist geraakt waren. Deze twist zou schade kunnen toebrengen aan de gemeente, zoals immers iedere twist onder broeders aan de kerk van Christus enkel nadeel brengt.
Luther heeft de reis ondernomen in het besef dat hij ging sterven waar hij gedoopt was: in Eisleben. In die zin liet hij zich uit tegenover zijn vrouw. Hij preekte in Eisleben verschillende malen. Zijn laatste tekst was die over de vermoeiden en beladenen, tot wie Christus spreekt: „Komt tot Mij...".
Tot deze categorie van vermoeiden mag men Luther ook wel rekenen. Zijn leven was getekend door moeite en zorg. Op dezelfde dag waarop hij het briefje schreef, zei hij tot zijn vrienden: Wanneer ik mijn goede landsheren, de graven hier in Eisleben tot elkaar gebracht heb, zal ik naar huis gaan en ik zal mezelf in de kist leggen en aan de wormen mijn lichaam te eten geven. Dat was zijn taal, ietwat ruw menen wij, een weinig onbehouwen. Maar Luther gaf te kennen, hoe hij zich voelde. En hij was bereid om heen te gaan.
In deze situatie sprak hij over het bedelaarschap, waarvan hij zich, met name in zijn omgang met de Schriften bewust was. Geen woord, los daarheen geworpen. Geen per ongeluk hem ontvallende gedachte was het. Het was de belijdenis van iemand die wellicht meer dan wie ook, het geheim van de Schriften had leren kennen in de ervaring die hij er mee had opgedaan. En Luther sprak dit woord op de grens van dood en leven. Dan worden er geen woorden meer heengeworpen zonder dat men weet wat er gezegd moet worden. Luther gaf hier een diep motief uit zijn eigen leven bloot. Omgang met de Schriften leidt tot een ervaring, die geheel uniek is en die men niet zomaar op de eerste dag zich toeëigenen kan.
De ontdekking aan het begin
Was dit immers niet het geheim van zijn leven geweest, dat eerst na lang en indringend zoeken de zin van de Schriften voor hem openging? We kennen ook daarvan het verhaal. De monnik, die college heeft te geven en die zelf met de Schriften in de hand voor een gesloten deur staat. In de tegenwoordigheid van God, die hij vreesde en met angst en boosheid in het hart tegemoet trad, zocht hij er achter te komen wat de bijbel zegt, hoe God spreekt en wat de woorden inhouden. Hij bonsde op de gesloten deur, totdat deze van de andere kant werd opengedaan. Toen ging Luther het paradijs binnen als een wedergeboren mens.
Men kan zeggen, dat dit gebeuren een van de meest intieme ervaringen is geweest in zijn leven. Zij speelde zich af tussen God en de ziel. Zij was hoogst particulier. Zij raakte hem in het diepst van zijn wezen. Maar tegelijk was het een ervaring die hem verbond met alle geslachten vóór hem. Hij was niet de eerste, hij was ook niet de enige, ook al kon hij zich soms uitlaten op een manier alsof hij het evangelie had uitgevonden. Dat gaf bij tijden iets in zijn optreden wat niet door iedereen werd begrepen, of geaccepteerd.
In dit kleine briefje echter is geen spoor van hoogmoed, of van zelfroem. Integendeel, alle roem is uitgesloten en een bedelaar staat hier voor God, met de Schrift in de hand. De deur IS opengegaan. Het paradijs, hoezeer het geloof ook aangevochten werd, lag open voor hem. Maar slechts als bedelaar kon hij er binnengaan. Op geen andere wijze.
Bedelaar geworden in de regering van de kerk
Opvallend is ook, dat Luther zijn verstaan van de Schriften beschouwt als een vrucht van vrije genade, aan een smekeling geschonken. Maar tegelijk wordt dit verstaan heel nauw in verband gebracht met de kerken. Laten we dit niet vergeten. Hier spreekt een mens met de allerindividueelste ervaring die een mens maar kan hebben. Maar hij maakt die ervaring niet los van de kerk. En hij stelt zich, wonderlijk genoeg, wat dit betreft in dezelfde rij als waarin de profeten hebben gestaan met Christus zelf.
Wat hebben die profeten een moeite gehad om het Woord Gods te brengen. Elia, hij meende alleen te zijn overgebleven. Elisa had evenzeer moeite met de hardheid van het volk. Hoe heeft Johannes de Doper met kracht het oordeel aangezegd. En Christus zelf, hoe heeft Hij Jeruzalem zoeken bijeen te vergaderen.
Eerst in die strijd, zo meent Luther, gaat de kracht van het Woord Gods open. Men kan Virgilius niet begrijpen als men geen herder of boer is geweest voor geruime tijd. Men kan Cicero niet verstaan, wanneer men de hoge staatsbedrijvigheid niet van nabij kent. Men kan de bijbel niet echt kennen wanneer men de kerk niet honderd jaar lang heeft geregeerd. In de kerkregering blijkt wat het Woord waard is. Daar doet men de ervaring op. Daar blijkt de hardheid van de mens. Daar blijkt ook de kracht van het Woord. Daar blijkt het bedelaarschap ten aanzien van de Schriften het allermeest en het allerduidelijkst. Men moet de kerken geregeerd hebben, om te weten dat we geen been hebben om op te staan. Dat we geen roem hebben om uit te leven. Dat we geen naam krijgen die voortduurt. Men moet de kerken geregeerd hebben met Christus en de apostelen zelf, om er achter te komen, dat de opgehouden bedelaarshand het enige instrument is dat zich laat gebruiken om de Schriften te leren kennen, in hun oordeel en vrijspraak, in hun wet en evangelie, in hun eis en belofte.
Kerkregering: zij maakt bedelaars. En eerst dan verstaan we de Schriften. Goed om te bedenken en te onthouden, zo rond de sterfdag van Luther.
W. van 't S.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1996
De Wekker | 16 Pagina's