Wandelen naar Gods wil
...beproevende, wat de Heere welbehagelijk is .... Efeze 5:10
De bekering tot God betekent een geweldige verandering in het leven. Het gevaar is echter niet denkbeeldig, dat op het geweldige de nadruk ligt en niet op de verandering. Er worden grote woorden gebruikt tegenover anderen, maar het is niet te merken in het leven van die zo hoog van zichzelf opgeeft. Het blijkt dan geen echte vernieuwing te zijn. De waarachtige bekering kan niet zonder vrucht blijven. Niet het minst komt het uit in de nieuwe wandel naar Gods wil.
We lezen in Efeze 5 van een ingrijpende verandering. „Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere...". Duisternis waren zij, alle licht ontbrak. Vervreemd van God, van het leven en het heil in Christus. Door Gods genade is hun „staat" veranderd. Zij hebben niet alleen licht ontvangen om God en zichzelf te kennen, om de Heere Jezus te kennen. Zij zijn het licht in de Heere. In Christus is hun dood verbroken tot het leven, is hun schuld verzoend, zijn ze bevrijd van de vloek. Drie woorden zijn hier beslissend: in de Heere! Buiten Hem is het donker en geen verwachting. In Hem zijn ze licht. En in de weg van het ware geloof, van de gemeenschap met Christus, krijgen ze licht voor zichzelf in deze rijke zaak.
Maar nu kan en mag dat andere niet uitblijven: te wandelen als kinderen des lichts. Dan gaat de levensopenbaring spreken van wat God hun geschonken heeft. Dan komen ze uit, zoals ze door Gods genade zijn.
Die wandel beproeft, wat de Heere welbehagelijk is. Het gaat om een nauwgezette wandel. We lezen in ditzelfde hoofdstuk: „zie dan toe, hoe gij voorzichtig wandelt...". Dat heeft niets te maken met de wandel van iemand, die nooit enige ruimte uit God in zijn leven kent. Het is de tere wandel van die God vrezen. Het licht der genade heeft in hun harten geschenen, maar juist als vrucht daarvan vragen zij naar Zijn wil om te wandelen tot Zijn eer. Zij vragen niet allereerst: wat zou een ander ervan denken? Wat is mijn buurman welbehagelijk? Ze worden ook afgebracht van hun eigen opvattingen over de wandel. Wat Gód welbehagelijk is is het beslissende. Die God, Die Zijn genadelicht in hun leven deed stralen, Die heeft het alleen in hun leven te zeggen.
God heeft Zijn welbehagen bekendgemaakt in Zijn Woord. Hij heeft Zijn wil geopenbaard in Zijn heilzame geboden. Hij spreekt daarin. Daarvan wordt hier niet het minste afgedaan! Niettemin gaat de weg van de kinderen des lichts telkens anders. Ze komen in een andere omgeving. Ze worden geplaatst voor andere vragen. Gods welbehagen verandert niet, maar het moet in elke omstandigheid weer opnieuw worden verstaan.
Beproevende... het is onderzoeken wat de Heere wil. Enerzijds weten, dat God openbaart wat Hem aangenaam is, maar nu in elke situatie vragen: hoe wilt Gij, dat ik nu wandelen zal? Er is ook iets in van: telkens door God laten keuren hoe het moet. Het gebeurt in een leven, dat de verborgen omgang met God kent. Het worstelt tegen zijn vleselijke begeerten in om naar Gods wil te luisteren.
Dan raakt dat beproeven niet maar een gedeelte van ons leven. Niet alleen het leven op zondag. Ook het leven van door-de-week. In het dagelijks werk. In de omgang met eigen gezinsleden. Ook in de omgang met anderen, die soms helemaal vervreemd zijn van God en Zijn dienst. Het raakt dingen die voor ons besef groter en kleiner van waarde kunnen zijn. Wat is trouwens klein van betekenis voor die als kinderen des lichts mogen wandelen?
Is die wandel ons bekend? Laten we niet vergeten, dat die wandel de Heere toekomt. Hij roept daartoe. Het gaat erom dat we het wonder kennen, dat achter die wandel ligt. Geen nieuwe wandel zonder een nieuw hart. Het is bij de Heere te verkrijgen. Er is overvloed van licht in de Heere voor een zondaarshart in duisternis. Vlucht dan tot Hem, Die het uit genade schenkt, het waarmaakt door Zijn Heilige Geest. Wat gaat er een kracht van die wandel uit. Het is uiteindelijk de kracht van het Woord van Gods genade, dat doorwerkt in het hart en leven van de kinderen des lichts. Het verborgen leven met God geeft er smaak aan en maakt anderen jaloers.
De kinderen des lichts moeten blijven klagen dat ze van die wandel zo weinig terecht brengen. Die klacht is niet om hun vlees te strelen, zoals sommigen doen. Nee, die klacht drijft uit tot de Heere, tot Hem, in Wie hun licht is:
„Doe mij op 't pad van Uw geboden treên
Schraag op dat spoor mijn wankelende gangen;
Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen...".
D. Slagboom
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 oktober 1996
De Wekker | 16 Pagina's