Hij droeg onze smarten
't En zijn de Joden niet. Heer Jesu, die U kruisten,
Noch die verraderlijk U togen voor 't gericht,
Noch die versmadelijk U spogen in 't gezicht,
Noch die U knevelden en stieten U vol puisten,¹
't En zijn de krijgslui niet, die met hun felle vuisten
Den rietstok hebben of den hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
Of over Uwen rok t'saam dobbelden en tuisten:²
Ik ben 't, o Heer, ik ben 't die U dit heb gedaan,
Ik ben de zware boom die U had overlaan,
Ik ben de taaie streng waarmee Gij gingt gebonden,
De nagel en de speer, de gesel die U sloeg,
De bloedbedropen kroon die Uwen schedel droeg:
Want dit is al geschied, eilaas! om mijne zonden.
1. builen. 2. dobbelden
Overgenomen uit „Aanschouwende het nieuw Jeruzalem".
Bloemlezing uit Revius' gedichten door Kees Bezemer.
De Groot-Goudriaan, Kampen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 maart 1997
De Wekker | 16 Pagina's