Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wij spraken met . . .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij spraken met . . .

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

prof. dr. J.W. Maris, hoogleraar aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde kerken te Apeldoorn. Professor Maris doceert sinds september 1993, als opvolger van prof. dr. J. van Genderen de vakken dogmageschiedenis, dogmatiek, waaronder inleiding dogmatiek, symboliek, geschiedenis van de wijsbegeerte en patristisch Latijn. Vóór zijn hoogleraarschap diende professor Maris als predikant de kerken van Vlissingen en Hilversum-Centrum.

In de opsomming van de vakken die u in Apeldoorn doceert wordt als laatste patristisch Latijn genoemd. Wilt u voor de lezers uitleggen wat die naam precies inhoudt en welk nut studenten van dit vak hebben op weg naar het ambt van predikant?
De bedoeling van dit vak is om studenten, in hun eerste studiejaar, enigszins te laten kennismaken met de taal waarin een aantal kerkvaders uit de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis geschreven hebben, en met hun geschriften. De kerk is niet met Luther en Calvijn begonnen, denk alleen maar aan Augustinus! Juist de Reformatoren hebben dat begrepen. Het Latijn is trouwens de taal van de theologie gebleven tot ruimschoots na de Reformatie, niet alleen van de rooms-katholieke kerk. Die extra oefening in het Latijn wordt in Apeldoorn - terecht - nog altijd belangrijk gevonden, ook al wordt er door andere universiteiten soms weinig meer aan gedaan. Vanaf de nieuwe cursus zal dit vak overigens niet meer door mij gegeven worden, maar door drs. G.J. van 't Spijker, die ook het Grieks van het Nieuwe Testament doceert. Er blijft voor mij nog genoeg over.

Alle aan onze universiteit verbonden hoogleraren zijn voor korte of langere tijd als predikant aan een of meer plaatselijke kerken verbonden geweest. In uw geval is dat bijna 26 jaar zo geweest. Op welke wijze merkt u, bij de overdracht van kennis en inzichten aan de studenten, het nut van de praktische ervaring die u als pastor in de plaatselijke gemeenten opdeed?
Dat is niet zo gemakkelijk in een paar punten te beantwoorden. Ik zou het liever anders zeggen: De hele theologie, en de hele opleiding in Apeldoorn, is voor mij alleen maar denkbaar vanuit de betekenis die dit alles heeft voor de kerk. Natuurlijk ben je niet bij elke theologische vraag bezig die voor gemeenteleden door te vertalen, maar in de vorming van studenten staat de gemeente van Christus toch voortdurend op de achtergrond. Dat komt er bij mijn colleges denk ik ook wel uit. Ik voer wel eens een denkbeeldige vraag van „een" catechisant op, die voor mij dan helemaal niet slechts denkbeeldig is. Maar ook zonder dergelijke voorbeelden hoop ik dat ze aan mij merken kunnen dat de leer van de kerk geen hersengymnastiek is, maar te maken heeft met het hart van de Here onze God en daarom met het hart van de gemeente. Ik ben persoonlijk heel blij, dat ik niet eerder naar Apeldoorn geroepen ben, maar dat ik een kwart eeuw met heel mijn hart in het ambt van predikant in de gemeente heb mogen dienen.

Hoogleraar zijn in de dogmatische vakken, kan dat vandaag nog aantrekkelijk heten? Bij velen, misschien ook wel onder ons, leeft het gevoel dat men met die traditionele dogma 's van de kerk uit de eerste tijd vandaag eigenlijk niet meer zo goed uit de voeten kan. Voor sommigen zijn de in de oude dogmata op formule gebrachte geloofswaarheden zelfs twijfelachtig: anderen menen dat de door de tijden heen verdiepte kennis en verbeterde (?) inzichten op zijn minst herformulering van de oude dogma 's noodzakelijk maken. Een groot deel van de orthodoxe christenheid houdt aan wat de kerk der eeuwen in haar belijdenissen heeft vastgelegd, onverkort vast, misschien wel zonder de betekenis en de draagwijdte van wat erin wordt gezegd altijd goed te onderkennen. Hoe gaat u hiermee in uw colleges om?
Ook in de theologie ontkomt niemand eraan kind van zijn eigen tijd te zijn. Wat u schetst als het gevoel van veel mensen vandaag is waar. Oude, voor ons besef erg schematische formuleringen van de leer spreken hen niet meer aan. Er zijn tijden geweest waarin indelingen en logische, verstandelijke, onderverdelingen van de leer juist wel goed „overkwamen". Daar hebben we vandaag minder affiniteit mee. Maar dat wil niet zeggen, dat de leer van de kerk daarom vandaag minder belangrijk is. Aan het verstandelijk uitpluizen van kleine twistpunten hebben we vandaag minder behoefte. Wie zich echter met de leer van de kerk bezighoudt zal zich ook als bijna eenentwintigste-eeuws mens met hart en ziel verbonden kunnen voelen met de belijdenis van de kerk der eeuwen. In de eeuwen waarin de leer van de kerk werd geformuleerd in belijdenissen ging het over de meest wezenlijke zaken van de kennis van God, van het evangelie van verzoening en verlossing, voor verstand en hart. Dat wil ik graag ook in mijn colleges laten doorklinken. Je kunt bijvoorbeeld ook zeggen dat we vandaag ons wat makkelijker thuisvoelen bij de theologie van de 16e eeuw, de eeuw van de Reformatie, dan bij de theologie van de 17e en de 18e eeuw, al kunnen we ook daar zeker nog van leren.
Wat naar mijn overtuiging belangrijk is, is dat theologie niet een zaak van het verstand is, maar van het hart, van het geloof. Als we de leer niet bewaren raken we ook ons hart kwijt! We hoeven de gemeente niet te voeden met theologische wijsheden, maar we moeten haar opbouwen in de wezenlijke dingen van het geloof, en daar is wel theologische wijsheid voor nodig. Zo moet de theologie in dienst van de kerk staan, en niet omgekeerd. De bijbel is niet aan theologen gegeven, maar aan de gemeente van de Here Jezus.

Kan worden gezegd dat de kerk van de eerste tijd in haar dogmatische uitspraken altijd de Schrift nauwkeurig heeft nagesproken? Is niet veel op formule gebracht wat geloofsgeheimenis had moeten blijven? Zijn sommige dogmata in de verwoording van de dingen niet te sterk het resultaat van het zoeken naar constructies om tegengestelde meningen die er waren, naar elkaar toe te buigen? Heeft de kerk van toen voor alle tijden gesproken? De Heilige Schrift wel, naar wij geloven, maar zouden de oude dogmata van de kerk niet opnieuw, in meer eigentijdse taal kunnen worden verwoord?
Als u het hebt over de kerk van de eerste eeuwen, dan gaat het om dingen die in enkele belijdenissen onder woorden zijn gebracht die nog altijd van belang zijn. Ik ben als het om die belijdenissen van de oude kerk gaat, van twee dingen geweldig onder de indruk. In de eerste plaats van de grote worsteling waarin de kerk heeft verkeerd om tegenover meningen die ze herkende als dwaling, de waarheid van de Schrift te verwoorden. Ik denk met name aan de leer van de Drie-eenheid en de belijdenis van Christus Die tegelijk waarachtig God en werkelijk mens is. In gehoorzaamheid aan de Schrift móest gesproken worden. Het moest, en daarbij stond
soms het leven van de voorgangers op het spel. Wij kunnen niet achter dat geloof en achter die leer terug. Door de eeuwen heen heeft de Here de kerk telkens weer bij die belijdenis bewaard, want telkens kwamen dezelfde dwalingen weer voor de dag.
In de tweede plaats, en dat moet er meteen bij, moeten we ook erkennen dat de kerk daarin steeds iets heeft gevoeld van de onmogelijkheid om het geheimenis der godsvrucht in woorden te vatten. Als je de belijdenis leest die naar Athanasius is genoemd (maar niet door hem is geschreven), voel je dat mee. Hier wordt meer gezongen, en met eerbiedige woorden herhaald en herhaald dan dat tot in het wezen van Gods Drie-enigheid werkelijk wordt doorgedrongen. Het is iets van moeten spreken en niet kunnen spreken tegelijk. Dat is ook wel typerend voor het belijden van het geloof. Het gaat inderdaad om geheimenissen. Die worden in het geloof gekend. Maar dat betekent niet dat ze niet beleden moeten worden. Belijden is niet hetzelfde als doorgronden. Dat moeten we niet vergeten. Dat besef is in de belijdenissen van de kerk meer te vinden dan in het werk van sommige theologen. Het is zeker een taak van de theologie om de rijkdom van het geloof van de kerk in eigentijdse woorden door te geven. Dat is een blijvende opdracht. Maar naar mijn diepe overtuiging moeten we daarbij beseffen dat het in de taal van het geloof moet, met terughoudendheid dus, en niet alsof wij het met ons verstand onder de knie hebben; en vervolgens met een sterk besef dat de belijdenis van de kerk der eeuwen door ons niet zomaar kan worden vervangen. Kortom: De theologie heeft een roeping die verder gaat dan alleen maar herhalen wat al is gezegd, maar in gelovig luisteren naar de Schrift, en in het spoor van de belijdenis van de kerk. En dan mogen de woorden wel eens anders gaan klinken, en dan mogen er uit de oude schat ook nieuwe dingen te voorschijn worden gebracht.

Neem inderdaad het dogma van Jezus Christus, God en mens.
Is er door de eeuwen heen voor het mens-zijn van onze Here Jezus Christus niet te weinig aandacht geweest? De vraag is nog anders te stellen. Is men er door de geschiedenis heen wel in geslaagd voldoende duidelijk te maken hoe, met eerbied gesproken, zijn God-zijn zich tot zijn mens-zijn verhoudt? Al enige tijd is in het theologisch denken en in de theologische literatuur de grote ontluistering van Jezus Christus gaande door Hem van zijn goddelijkheid te ontdoen en Hem te reduceren tot een gewoon mens van joodse herkomst. Kunt u iets aanreiken wat christenen van deze tijd in staat stelt in hun denken over deze geloofswaarheid in balans te blijven?

Als het om het belijden van de kerk gaat, dan is die balans aanwezig (ook al is het hoogste goed in de kerk niet dat iets voor ons verstand in evenwicht moet zijn). In artikel 19 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis is het wezenlijke weergegeven van wat de oude kerk op het concilie van Chalcedon in het jaar 451 heeft uitgesproken, over de goddelijke en de menselijke naturen van Christus, in één Persoon verenigd. In de leer over de verzoening van de zonden (bijv. art. 21 NGB) wordt duidelijk hoe ontzaglijk veel het betekent dat we zowel aan de werkelijke goddelijkheid van Christus vasthouden als aan zijn waarachtige menselijkheid. Dat we nog duidelijker kunnen maken hoe het nu precies zit met de verhouding van de twee naturen in de ene persoon, betwijfel ik. Ook hier stelt het geloof een grens aan het verstand, maar zo dat het verstand van de gelovige zich verheugt in het grote gebod van God: liefhebben met heel ons verstand. Maar juist dan mag de theoloog, en de predikant, zich wel afvragen, of we met ons verstand in de liefde tot de Here niet actiever bezig mogen zijn. Misschien hebt u wel gelijk, dat wat vanzelfsprekender wordt opgekomen voor de godheid van Christus dan dat we onder de indruk zijn van zijn mensheid. Hij is ons in alles gelijk geworden, heeft gewoon geleefd als mens, behalve in de zonde. En dat tussen mensen in wie de zonde en de afstotelijke gevolgen daarvan steeds voorde dag kwamen. We moeten niet vergeten hoe werkelijk voor de Here Jezus de verzoekingen en de angst zijn geweest op zijn lijdensweg, maar zelfs als kind al de eenzaamheid van het niet begrepen worden door zijn ouders. Wat betekent het veel voor ons gelovig kennen van Hem, dat de Here Jezus de leidsman en voleinder des geloofs is. Je ziet het aan het kruis, toen zijn Vader Hem verlaten had, en Hij alleen nog maar de taal van het geloof kon spreken: vanuit de verlatenheid: „Mijn God, mijn God". Het behoort tot de rijkdom van het evangelie dat we geloven in „de mens Jezus Christus", zoals in de bijbel ook staat (Rom. 5:15; 1 Tim. 2:5)! Laat er maar gepreekt worden over de mens Jezus Christus. Ook dat de Here Jezus als mens ons voorbeeld is, moeten we niet vergeten!

Misschien een vraag die men eigenlijk niet moet stellen aan een hoogleraar die elke zondag de kerken in de verkondiging dient, maar die daardoor nauwelijks preken van anderen hoort. Wellicht heeft u er toch een gedachte over. Is de indruk juist dat vandaag in de prediking de traditionele dogma 's nog maar nauwelijks doorklinken? Kan dat iets te maken hebben met de verlegenheid van sommige, en misschien wel veel predikanten om wat in de oude dogma 's in massieve taal wordt gezegd (bijvoorbeeld over de uitverkiezing) in voor de mens van vandaag verstaanbare taal door te geven? Er moet natuurlijk niet uit dogma 's maar uit de Schrift worden gepreekt, maar missen veel preken vandaag toch niet de massieve onderbouw van wat in de dogmata van de kerk is vervat? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat heel wat preken die men leest of hoort op dit punt flinterdun zijn.
Om te beginnen - ik preek ongeveer vier van elke vijf zondagen, want met enige regelmaat zorg ik er voor een zondag voor mijn gezin beschikbaar te zijn. Ik denk dat ik per saldo wel iets vaker gewoon kerkganger ben dan voorheen in de gemeente. Daar wordt uw vraag intussen niet gemakkelijker van, want hoe overzie je wat er in de kerken gepreekt wordt? Uw waarneming stoelt denk ik toch wel ergens op. Ik vang ook van anderen wel signalen in die richting op.
Waar het natuurlijk om gaat is de vraag wat de leer van de kerk in de preek moet. Niet om theologie te bedrijven, wel om de gemeente liefde bij te brengen voor de leer waarin ons behoud is gelegen. Ook niet als liefhebberij van de dominee. Toch is de leer er wel degelijk vóór alles met het oog op de verkondiging van het Woord. De manier waarop de leer daarin functioneert, daar dient de predikant zich van bewust te zijn ook op het moment dat de gemeente er niets van merkt. U hebt het terecht over de onderbouw van de preek. Als bijvoorbeeld in een preek zonder onderscheid alles mooi wordt genoemd wat er aan religieus gevoel vandaag op de markt is, dan is er bij de dominee iets mis met zijn dogmatisch „geweten" omtrent de verhouding tussen Woord en Geest, en de verbinding tussen Christus en de Geest.
Als over de noodzakelijke kennis van Christus wordt gesproken zonder dat ook aan de orde komt wat het belijden en de verzoening van de schuld is, dan is er wat mis! Als de Here Jezus Christus in een preek (bijna) ontbreekt, dan is er niet alleen niet goed naar de Bijbel geluisterd, maar dan is er ook een dogmatisch tekort. In het dogma, in de leer van de kerk, weerklinkt immers iets van het begrip voor het geheel van de Bijbel.
Laat ik er aan toevoegen dat bijna niets zo erg is als een preek die een dogmatische verhandeling is geworden. Ook de catechismuspreek is daar niet voor bedoeld! Als bijvoorbeeld over de voorzienigheid van God wordt gepreekt, mag dat geen uitleg worden alsof het wonderlijke beleid van Gods bestuur wel eens even uit de doeken gedaan wordt! Dan is daar - net als in de Schrift zelf - alle plaats voor de raadsels en de vragen die mensen in hun leven niet rond kunnen krijgen, en voor de verwondering en de vertroosting waar een gelovige van leeft ook zonder dat hij alles doorgrondt! Op die manier kan het dogma juist bij uitstek tot zijn recht komen.

Hoewel men u wel eens ten onrechte verdenkt van een al te gereserveerde opstelling jegens het gedachtegoed binnen evangelische kringen, heeft u in het verleden in woord en geschrift wel getoond dat u, als het op evangelische invloeden binnen de reformatorische kerken aankomt, niet helemaal zonder bedenkingen bent. Kan dat iets te maken hebben met het feit dat dogmatiek en evangelisch zijn elkaar niet zo goed verdragen?
Dat laatste is misschien op zichzelf wel een beetje waar. In veel evangelische theologische bezinning (ik generaliseer een beetje!) is niet een sterk besef van de betekenis van de christelijke leer, soms ook niet van de dogmatische stellingen waarbinnen men zich zelf beweegt...
Toch zie ik mijn eigen leerschool in dit opzicht wel anders. Ik denk in feite met dankbaarheid terug aan de „evangelische" impulsen die in mijn middelbare schooltijd en in mijn studietijd in onze kerken binnenkwamen vooral via de toen georganiseerde „Fakkeldragerskampen". Een hele generatie jonge mensen leerde daar in gezamenlijke bijbelstudie open en vrijmoedig over hun eigen verhouding tot de Here te spreken. Dat heeft, ondanks de achterdocht bij sommigen, als een zegen in een hele laag in onze kerken doorgewerkt. Ik heb ook gezien hoe die kampen geestelijk uit de bocht zijn gevlogen, met alle fenomenen van subjectivisme en geestelijke hoogmoed die daarmee gepaard gingen. Dat heeft de vraag bij mij wel levend gehouden waar het nu in zit dat dat verkeerd kon gaan. Later in de gemeente is dat opnieuw bovengekomen, in gesprekken met jongeren en ouderen die in de ban van een „pinksterervaring" kwamen en op zoek naar zo'n hoger leven de kerk vaarwel zegden.
Bezig zijnde met die vragen, met de geschiedenis van soortgelijke stromingen door de eeuwen heen, ben ik eigenlijk hoe langer hoe meer overtuigd geraakt van de geestelijke kracht en rijkdom van wat onze voorouders in de Reformatie beleden en beleefden. Luther en Calvijn hadden al met precies dezelfde bekoringen te maken, maar ze begrepen dat we alles hebben in Christus, door zijn genade, levend bij het Woord. Ik ben er diep van overtuigd dat daar ook voor ons vandaag de enige rijkdom ligt. Degenen die daar bovenuit proberen te grijpen lopen gevaar van geestdrijverij. De grote woorden en de verheven ervaringen blijken nogal eens te stranden in door de mand gevallen menselijke ijdelheid. Maar diep in mijn hart besef ik dat we als kerk geen reden hebben daar boven te gaan staan! Wel zou vandaag de kerk van de Reformatie gezien de rijkdom van de boodschap die ons in onze Heiland geschonken is meer van haar blijdschap mogen vertonen...
Een Heiland kennen die alle schuld voor ons heeft voldaan, die ons daar door zijn Geest uit doet leven, in Wie onmetelijke schatten van leven en groei en hoop geschonken zijn aan de kerk - zal die kennis de kerk niet doen stralen als een bruid die vol is van haar bruidegom?
Niet meer dan onze Here Jezus. En alleen het Woord. En alles uit genade, door het geloof. Ja, dat is het. Dat is de grote rijkdom van de kerk!
„Want er is niemand in de hemel of op aarde onder de schepselen, die ons meer lief heeft dan Jezus Christus." (art. 26 NGB)

Uw antwoord op de eerste vraag sloot u af met de opmerking „Er blijft voor mij nog genoeg over". Heel veel, zouden we eraan toe kunnen voegen, want in deze tijd dogmatiek doceren is geen geringe taak. De Here God schenke u gezondheid en wijsheid om deze leerstoel tot zegen van de kerken en met voldoening voor u zelf nog vele jaren te bezetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1997

De Wekker | 16 Pagina's

Wij spraken met . . .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1997

De Wekker | 16 Pagina's