Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Spiritualiteit bij Augustinus (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Spiritualiteit bij Augustinus (III)

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openheid. Van de aspecten die voor de spiritualiteit van Augustinus bijzonder tekenend zijn, wil ik er een aantal noemen. Het eerste wat opvalt is de openheid van deze vroomheid, zoals wij die met name uit zijn belijdenissen, de Confessiones, leren kennen. Zijn leven is in deze belijdenissen een open boek. Wat hem ertoe bracht om zijn zonden te belijden, zegt Augustinus zelf, wanneer hij het begrip confessio omschrijft: „Confessio (belijdenis) noemt men niet alleen de belijdenis van zonden, maar ook de lofzegging". Die twee motieven lopen door elkaar heen.

Inderdaad was dit het eerste doel: de zonden te belijden aan de Here zelf. Daarover spreekt hij als volgt: „De dertien boeken van mijn 'Belijdenissen' prijzen aangaande het boze en het goede in mij de rechtvaardige en goede God en wekken het verstand en het gemoed der mensen tot Hem op".

Belijden als lofzang op genade
Zo beginnen de „Belijdenissen" inderdaad met het prijzen van de naam van God: „Groot zijt Gij, o Here, en zeer te prijzen, groot is uw kracht en uw verstand kent geen getal. En de mens wil U prijzen, de mens, een deel van uw schepping; ja, de mens ofschoon hij zijn sterfelijkheid in zich omdraagt en de getuigenis van zijn zonde en de getuigenis dat Gij de hovaardigen weerstaat. Toch wil die mens, een deel van uw schepping, U prijzen. Gij wekt hem ertoe op, dat het zijn lust is U te loven, want Gij hebt ons geschapen tot U, en ons hart is onrustig totdat het rust vindt in U".

Onrust naar God
De onrust van een mens die op zoek is naar de waarheid, eigenlijk op zoek is naar God, terwijl het hart in zonde leeft, déze onrust wordt door Augustinus getekend. Hij beschikt daarbij over een uitermate verfijnd waarnemingsvermogen, dat geoefend is door de onderscheidingen, die hem in de retorica zijn bijgebracht. Augustinus kan gebruik maken van zijn woordenschat, zijn kunst om met woorden te wikken en te wegen, er als het ware mee te spelen, ook wanneer hij de diepste geheimen van een zondaarsziel, dat is zijn eigen binnenste, tracht weer te geven. Het is deze vroomheid die hem zijn hele leven is bijgebleven. De Confessiones zijn waarschijnlijk ook ontstaan, omdat zijn vrienden er op aandrongen, wellicht omdat men van Augustinus vertelde, dat hij zo gemakkelijk veranderen kon: van aanhanger van de Manicheeërs tot Neo-Platonist, en van Neo-Platonist tot christen. Veranderde Augustinus inderdaad gemakkelijk? Was hij een soort opportunist?
De Confessiones zijn er om in alle oprechtheid te bewijzen, wat voor enorme worsteling in zijn leven gaande was. Deze zoeker naar waarheid, deze dorstende ziel naar hoger leven, terwijl zijn hele lichamelijk bestaan ertegen in verzet kwam: was zijn bekering een kwestie van opportunisme? Was het een zoeken naar roem. die hij, of hij wilde of niet, toch wel ontving? Men dient het boek te lezen, om gewaar te worden dat hier een mens spreekt over zijn verleden, vanuit de vergeving. Dit is geen zondebelijdenis, die tot vergeving leidt.

Belijden in het licht van de vergeving
Het is een voortdurende bekentenis, maar vanuit de rijkdom van de vergeving geschreven:
„Wat zal ik de Here vergelden, dat mijn geheugen mij dit weer voor de geest haalt en dat mijn ziel daarvan niets vreest? Ik wil U beminnen, Here, en danken en uw naam belijden dat Gij mij zo grote zonden en wandaden vergeven hebt. Aan uw genade en uw barmhartigheid dank ik het, dat Gij mijn zonden hebt doen versmelten als ijs. Aan uw genade dank ik ook het nalaten van de zonden, die ik niet deed, want wat had ik, die de misdaad zelfs, om haarszelfs wil beminde, niet al kunnen doen? En ik belijd dat alles mij vergeven is, zowel de zonden die ik uit eigen beweging deed, als die, welke ik door uw leiding niet deed".
Augustinus schrijft over zijn leven voor Gods aangezicht. Dat kan hij doen, omdat hij weet van de vergeving die hij gevonden heeft in de beloften van God, in de genade van God. Reeds in de Confessiones treft ons het bekende gezegde, waaraan Pelagius zich later zo volkomen zou ergeren: „Geef wat Gij beveelt, en beveel dan wat Gij wilt". Het is dit spreken over de genade, die hem in staat stelt om zijn leven te overzien in het licht van de vergeving. Dat geeft een duidelijke openheid aan de spiritualiteit van Augustinus.

W. van 't S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1998

De Wekker | 20 Pagina's

Spiritualiteit bij Augustinus (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1998

De Wekker | 20 Pagina's