Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De vrede van Münster (1648) en de kerk (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vrede van Münster (1648) en de kerk (I)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op vele manieren is de herdenking van de vrede van Münster tussen Spanje en Nederland als einde van de Tachtigjarige Oorlog onder onze aandacht gebracht. Regering, kranten, scholen, tentoonstellingen in musea, wetenschappelijke congressen gaven en geven aandacht aan dit Europese gebeuren. Een nationaal comité onder erevoorzitterschap van onze kroonprins organiseerde tal van activiteiten. In de kerken en in kerkelijke bladen is weinig aandacht aan de herdenking van de vredesluiting geschonken. Dat was rond 1648 anders.

In kleine geschriften, pamfletten en op de preekstoel kwam het voor en tegen van de vrede uitgebreid aan de orde. Het gevoelen was algemeen dat het gereformeerd karakter van Nederland op het spel stond. Militair noch politiek was Spanje een bedreiging voor de republiek van de zeven verenigde Nederlanden. In dat opzicht was de vrede in een oogwenk beklonken, de weerbarstigheid om tot de vrede te komen zat in het punt van de religie, het geloof.

De kern van de zaak
Het ging om het voortbestaan van de gereformeerde, van afgoderij en bijgeloof gezuiverde religie. Deze christelijke gereformeerde religie zoals ze toen genoemd werd en in de naam van onze kerken bewaard is, vormde het wezen, het hart, de bestaansgrond van de republiek der Nederlanden. Meerdere malen voor, tijdens en na de vrede van Munster werd dit uitgesproken door de Staten Generaal.
Zou het dan mogelijk zijn om in Nederland meer dan één religie toe te laten? Zou Nederland kunnen voortbestaan als opnieuw de verbasterde, afgodische, bijgelovige religie van Rome terug zou komen en een legitieme plaats krijgen naast de ware christelijke gereformeerde religie? Dat werd als onmogelijk ervaren.
De politieke unie van de zeven gewesten sinds 1579 en de militie, de militaire verdediging, waren voor het gevoel van de tijdgenoten afhankelijk van en ondergeschikt aan de religie. Immers waarom zouden wij los van Spanje en Habsburg willen zijn en waarom zouden wij een leger, een militie in stand houden als dat niet was om reden van de verdediging van de zuivere religie? Waren we goed-rooms gebleven dan was er geen republiek der zeven verenigde Nederlanden gekomen. Laat de gereformeerde religie als basis weg en er is geen bestaansgrond voor een zelfstandig Nederland. Zo voelde de mens van 1648 in Nederland het aan. Voor iedereen in die tijd vormden de politieke unie en de religie en de verdediging daarvan een eenheid, je kunt niet één van die drie elementen missen. Ondertussen betekende dat niet dat iemand gedwongen werd om lid te zijn van de gereformeerde kerk. Niemand werd vervolgd of onderzocht als hij een ander of geen geloof beleed. Dat werd gewetensvrijheid genoemd. Maar openbare uitoefening, dat wat publiek zichtbaar was aan godsdienst, was onderworpen aan de macht van het land, d.w.z. werd bepaald door de overheid. Uitdrukkelijk werd in de dertiger jaren van de zeventiende eeuw en in een grote vergadering van alle leden van de staten van de gewesten in Nederland in 1651 door de overheid besloten dat de christelijke gereformeerde religie met de macht van het land zou gehandhaafd worden. Dat besluit werd genomen als een direct gevolg van de vrede van Munster. Immers, nu er door de vrede geen gevaar meer te duchten was van de kant van Spanje, was er toch ook geen bezwaar meer om de rooms-katholieke kerk met haar bisschoppen toe te laten in Nederland?
Waren ook de kerken, zowel de gereformeerde als de rooms-katholieke, bij de vrede van Munster betrokken? Het antwoord op die vraag is positief. Ja, de kerken waren diepgaand betrokken bij de vredessluiting. Alleen, hoe waren ze erbij betrokken? Het was niet zo dat kerkelijke afgevaardigden meededen met de besprekingen over de vrede. Alhoewel... nadere beschouwing laat zien dat kerkelijke personen toch wel heel dichtbij waren. Opvallend is het getalsmatige overwicht van rooms-katholieke geestelijken rond en bij de vredesbesprekingen.

Aanwezigheid van geestelijken
Als eerste betrokkenheid van de rooms-katholieke kerk moet genoemd worden dat een van de Spaanse vredesonderhandelaars Joseph de Bergaigne, aartsbisschop was, dus kerkelijk ambtsdrager, in de Zuidelijke Nederlanden. Hij was de man die vanuit de Zuidelijke Nederlanden het groene licht moest geven voor de sluiting van de vrede op voor het Zuiden niet onvoordelige voorwaarden. De Spaanse afvaardiging telde in ieder geval een Zuid-Nederlandse geestelijke als onderhandelaar. Deze aartsbisschop overleed tijdens de jarenlange onderhandelingen. Er kwam niemand voor hem in de plaats want het Zuiden had geen bezwaren tegen de afgesproken vredesvoorwaarden.
De rooms-katholieke kerk zelf was officieel aanwezig in Münster in de persoon van de pauselijke legaat Chigi. Samen met de afvaardiging van de republiek Venetië waren Rome en Venetië zoiets als bemiddelaars. Chigi was het luisterende oor dat alles wat hij vernam, doorbriefde naar Rome. Het was zijn taak de belangen van de Noord-Nederlandse katholieken zo goed mogelijk te behartigen. Er liep een netwerk van verbindingslijnen tussen de Spanjaarden, de Romeinen en de Venetianen van wie Contarini de scherpzinnige vertegenwoordiger was.
Zeker in het punt van de religie, was er dus een overmacht aan contra-reformatorisch geweld tegenover de acht gereformeerde afgevaardigden van de Staten Generaal uit de Nederlanden.

Verbond met Frankrijk
Daarbij kwam nog dat de Nederlanden een verbond met Frankrijk hadden om gezamenlijk te handelen in de vrede met Spanje. Nederland kon niet op eigen houtje handelen in de vredessluiting met Spanje. Er was ook een afspraak dat Nederland zou helpen om de twee kronen, die van de „katholieke" majesteit de koning van Spanje en die van de „allerchristelijkste" majesteit de koning van Frankrijk tot vrede te helpen. We bedenken daarbij dat Frankrijk bestuurd werd door kundige en zeer roomse kardinalen, eerst Richelieu en daarna Mazarin. Mannen die ervoor zorgden dat het gereformeerde protestantisme in Frankrijk uitgeroeid werd door de uitholling en later opheffing van het Edict van Nantes (1598). De afgevaardigden van de Franse koning, zeg maar van kardinaal Jules Mazarin, waren ten volle betrokken bij de besprekingen in Munster. Zij hadden niet het beste voor ogen met de gereformeerde religie in Nederland.

Aanwezigheid van predikanten
Bij de afvaardiging van de Staten Generaal van de Republiek der zeven verenigde Nederlanden naar de vredesonderhandelingen van 1646-1648 in Münster waren twee dominees uit Nederland, ds. Eleazar Lootius uit Den Haag en ds. Arnoldus Teeckmannus uit Utrecht. Zij waren aangezocht door de Staten Generaal en afgestaan door hun gemeenten voor de jaren 1646-1648. Hun eerste taak was om te zorgen voor de prediking en de pastorale zorg aan de uit honderd personen bestaande groep Nederlanders, familie, ambtenaren en afgevaardigden in Munster. Hun tweede opdracht was al het mogelijke te doen voor de gereformeerde broeders en zusters in Duitsland. De gereformeerden in Duitsland hadden zwaar te lijden van de Dertigjarige Oorlog en werden zeer beperkt in hun vrijheid zowel door de Lutheranen (Emden) als door de rooms-katholieken (o.a. in de Pfalz en Bohemen). Met name Teeckmannus kreeg deze laatste opdracht mee vanuit zijn kerk in Utrecht. Door hem zal Voetius precies op de hoogte zijn geweest van de gang van zaken bij de vredesonderhandelingen.
Er is niet zoveel bekend over deze twee predikanten. Teeckmannus (15941666) had een boekje geschreven tegen een van de leerstellingen van de Remonstranten (over de algemene verzoening door de dood van Christus), maar hij was uit op gematigdheid en had een zachtmoedige, diplomatieke manier van optreden. We lezen in de kerkenraadsnotulen van Utrecht dat hij door zijn brieven de broeders gedetailleerd op de hoogte hield van wat er in Münster gebeurde. Hij was in 1622 aangewezen als revisor (overziener) van de Statenvertaling en verbleef in 1633 geruime tijd in Leiden. Hij bedankte voor een professoraat in Harderwijk.
Lootius (1595-1668) had een vooraanstaande positie in de Zuid-Hollandse synode. Jarenlang was hij deputaat, een machtige positie waardoor hij betrokken was bij iedere kwestie van betekenis en elk contact met de hoge en lagere overheden. Hem en enkele anderen was opgedragen de drukfouten uit de nieuwe Statenvertaling te verzamelen, een intensief en tijdrovend werk, dat in 1654 werd voltooid. Hij gaf een geschrift uit met een beschrijving van het gelovig ontslapen van Frederik Hendrik en de lijkpredikatie bij de begrafenis van de prins. De preek bij de ingebruikneming van de Nieuwe Kerk in 1656, de eerste als protestants kerkgebouw gestichte kerk in Den Haag, is van zijn hand. Een rommelig, onbegrijpelijk verhaal met een scherpe uitval naar slapers in de kerk. Aan zijn dochter, met een kleermaker verloofd, wilde hij in 1652 geen toestemming voor een huwelijk geven, waarop de kleermaker zijn beklag bij de kerkenraad kwam doen.
Op het bekende schilderij van Gerard ter Borch (nu in het Mauritshuis te Den Haag tentoongesteld, anders in Londen) waar het afleggen van de eed op de vrede in Munster op 15 mei 1648 staat afgebeeld, zien we ook de beide predikanten. Teeckmannus staat als derde linksonder en Lootius staat aan de rechterkant waar de Spanjaarden staan als middelste figuur van het drietal op de tweede rij. Lootius zal een beetje ijdel geweest zijn. Hij heeft Gerard ter Borch in Münster ook nog een apart portret van hemzelf en zijn vrouw of dochter laten vervaardigen.

Invloed
Hoe groot was de invloed van de geestelijken en predikanten op de onderhandelingen?
Van Joseph de Bergaigne, de aartsbisschop uit het Zuiden, die als onderhandelaar voor Spanje deelnam, mogen we zonder meer aannemen dat zijn invloed groot was. De twee andere Spaanse afgevaardigden, de graaf van Penaranda en Antoine Brun, wachtten op zijn instemming met de vredesvoorwaarden. Zijn instemming betekende dat de Zuidelijke Nederlandse gewesten konden leven met de vredesbepalingen.
De bronnen geven aan dat op het punt van de regeling van de religie in Brabant en Limburg ds. Lootius zijn mening gaf over de uitdrukking in de vredesbepalingen dat de Staten Generaal de „soevereiniteit zowel in het geestelijke als in het wereldlijke" wilden uitoefenen in Brabant en Limburg.
Zowel direct als indirect was de invloed van de kerkelijke personen nadrukkelijk aanwezig.

Soevereiniteit in het „geestelijke"
Uit het archief in het Vaticaan is bekend (een mededeling van de pauselijke gezant Chigi van 27 september 1647) dat Lootius in de eindfase van de vredesbesprekingen als eerste predikant van de ambassade de mening gaf dat de Staten moesten toegeven in de kwestie van het weglaten van het woord „geestelijke" bij de soevereiniteit in het geestelijke over de inwoners van 's-Hertogenbosch en andere plaatsen.
Wat wordt daarmee bedoeld? Soevereiniteit in het geestelijke betekent volledige zeggenschap en bevoegdheid om te bepalen welke religie, welke kerk de officiële religie en kerk voor de inwoners van Brabant, Limburg en Zeeuws-Vlaanderen zou zijn. Soevereiniteit in het wereldlijke betekent volledige zeggenschap en bevoegdheid in het politieke en maatschappelijke leven. De Nederlandse onderhandelaars hadden een aanvulling op hun oorspronkelijke instructie ontvangen waarin de woorden „soevereiniteit in het wereldlijke en in het geestelijke" uitdrukkelijk waren opgenomen. Die dubbele soevereiniteit moest door Spanje erkend en overgedragen worden.
De Spaanse afgevaardigden hadden onoverkomelijke bezwaren tegen het woord soevereiniteit in het „geestelijke". Immers die geestelijke soevereiniteit berustte niet bij de koning van Spanje, maar bij de paus. De Spaanse afgevaardigden wilden niet treden in wat zij zagen als een recht van de paus. Aan de andere kant stonden de Nederlanders erop dat de omschrijving „wereldlijke en geestelijke" soevereiniteit in de vredesbepalingen werd opgenomen om uit te sluiten dat men zich in 's-Hertogenbosch en andere plaatsen wel onder de Nederlandse overheid en wet stelde maar voor het „geestelijke" zich kon blijven stellen onder de paus. Met name de Zeeuwse afgevaardigden stonden op toevoeging van het woord „geestelijke".
In de slotfase van de besprekingen zou de „soevereiniteit in het geestelijke" het punt zijn waarop de vredesluiting zou zijn afgeketst.
De Spanjaarden verklaarden over dit punt: u vraagt te veel „het is onmogelijk met u in vrede te leven". De Nederlandse afgevaardigden zeiden in hun rapport van 8 oktober 1647 aan de Staten Generaal: als wij bij dit punt blijven volharden, dat „... „het (vredes)tractaet, nu soo verre gebracht, soude moeten nablijven ende de geheele saecke Godt bevolen werden... ". Met andere woorden: er zou geen vrede gesloten worden en de oorlog zou moeten worden voortgezet.
Uiteindelijk verdwenen de woorden wereldlijk en geestelijk en bleef alleen het woord soevereiniteit over waaronder de Staten Generaal verstond de totale soevereiniteit zowel wereldlijke als geestelijke.

Bunschoten, J.C.L. Starreveld

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1998

De Wekker | 16 Pagina's

De vrede van Münster (1648) en de kerk (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1998

De Wekker | 16 Pagina's