Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Genadeverbond, gemeenschapsrelatie met God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Genadeverbond, gemeenschapsrelatie met God

Van der Schuit over het genadeverbond (2)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van der Schuit stelt dat de leer der verbonden een van de positieve vruchten van de Reformatie is. De gereformeerde theologie wortelt in en bloeit op uit de verbondsgeheimenissen. "Noch de Roomse noch de Lutherse theologie hebben gedolven in de goudmijn van het verbond. Ze hebben het aan de Gereformeerde theologie overgelaten om het gouderts uit deze mijn op te delven. De Gereformeerde theologie heeft het diepst aangevoeld dat in deze verbondsrelatie de kern van alle ware religie is te vinden, waardoor God het eigendom wordt van de zondaar en die zondaar het eigendom Gods".

Helaas is wat de gereformeerde theologie uit de goudmijn van het verbond gedolven heeft, juist in de kerken van gereformeerd belijden onderling niet onbestreden gebleven.
Als polemicus streed Van der Schuit telkens weer op twee fronten. Ter aanduiding van deze beide fronten zijn de namen van A. Kuyper en G.H. Kersten te noemen. Achter die beide namen gaat, nog veel meer schuil, nl. het onderscheid van twee kerkverbanden met daaraan gekoppeld wat ook intern in deze beide kerkverbanden zich voordeed. Enerzijds de Gereformeerde Kerken, met als sprekende jaartallen 1905, 1942, 1946, 1959. Anderzijds de Gereformeerde Gemeenten, met als niet minder sprekende jaartallen 1931 en 1952. Zocht prof Van der Schuit tussen beide richtingen een gulden middenweg, of wees hij ons de weg van het Bijbels evenwicht? Op deze vraag willen wij in dit artikel antwoord trachten te geven.

Geen eigen dogmatiek, wel eigen standpunt
Van Genderen merkt in zijn artikelen over Van der Schuit in De Wekker (november 2003) op, dat ons door hem geen dogmatiek in de zin van een wel doordachte schriftelijk vastgelegde geloofsleer, en ook geen afgeronde verbondsleer is nagelaten.
Naast zijn publicaties m.n. in De Wekker, de door hem gehouden rectorale redes en enkele werken van meer stichtelijke aard, bestaat er van hem een uitgebreid collegedictaat, dat echter door de studenten is samengesteld op grond van door hem behandelde collegestof. Het is niet door hemzelf uitgegeven en dus niet van zijn autoriteit voorzien. Toch mag dit beschouwd worden als een getrouwe weergave van zijn dogmatisch denken. Uit wat Van der Schuit zelf wel en niet gepubliceerd heeft, blijkt dat hij in de zaken van doop, verbond, verkiezing nooit een compromis gezocht heeft. Hij nam niet van elk van de andere richtingen als het ware iets in zich op, om in de Christelijke Gereformeerde Kerken, die uit twee verschillende vleugels zou bestaan, elk van die vleugels tevreden te stellen en zo in een soort compromis de eenheid van die kerken gewaarborgd te doen zijn.
Een dergelijke gedachte is ten aanzien van onze kerken helaas wel naar voren gebracht. Er wordt soms - en dat niet minder helaas - in onze kerken ook wel aanleiding en reden voor gegeven, maar dat is niet met de door Van der Schuit gevolgde gedachtegang noch met de in onze Christelijke Gereformeerde Kerken beleden leer - om het even zo aan te duiden - in overeenstemming.
Van der Schuit waarschuwt steeds weer voor het redenerend, filosoferend en speculerend beoefenen van de theologie, met name van de dogmatiek, op scholastische wijze. We dienen ons bij alles in ons denken te laten leiden door onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het Woord van God. De Heilige Schrift, aldus Van der Schuit, moet voor ons niet slechts principe, maar kenbron der waarheid zijn.
Wij mogen de Schriften exegetisch geen geweld aandoen, maar dienen ons door de Schriften te laten leiden. "Een logische consequente redenering", aldus Van der Schuit, in Verbond der Verlossing, blz. 32, "is nog geen schriftuurlijke theologie. Wie aan consequentie de teugels geeft, komt o zo licht tot ontsporing." Vlak daarvoor stelt hij "Men moet bij het dogmatisch-exegetisch bewijs altijd uiterst voorzichtig zijn, dat men zich niet laat leiden door een dogmatisme, door een speculatieve methode, want dit apriorisme heeft al heel wat kwaad in de laatste jaren aan de Gereformeerde Waarheid en aan het verstaan van elkaar gedaan."

Omschrijving van het verbond
We moeten voorzichtig zijn met het definiëren van goddelijke waarheden, maar ter wille van de helderheid en duidelijkheid van deze waarheden kan het voor onszelf en voor anderen nuttig zijn, om toch een zekere formulering te zoeken, waarbij aan de diverse facetten van deze waarheden op bijbels verantwoorde wijze recht wordt gedaan. Steeds weer zullen we ons er diep bewust van dienen te zijn dat de waarheden van God, door Hem ons geopenbaard, zo machtig rijk en diep van inhoud zijn dat ze al ons denken, al ons spreken en formuleren, oneindig ver overtreffen en te boven gaan.
Dit beseffende, geven we aandacht aan de omschrijving van het genadeverbond. In zijn collegedictaat, blz. 167, staat van het genadeverbond, "dat zij is die bijzondere vorm van heilsbedeling, waarin God Zichzelf in Christus als Middelaar weg schenkt aan de zondaar en deze in de weg des verbonds het eigendom van God wordt".
In deze omschrijving herkennen we Van der Schuits visie op het verbond als een bijzondere vorm van de heilsbedeling van God. Daarmee onderscheidt hij het genadeverbond duidelijk van de heilsbeschikking van God.
Gods heilsbeschikking, n.l. dat God voor zondaren heil beschikt, tot heil van zondaren besloten heeft en zondaren tot dat heil beschikt en zo tot het deel ontvangen aan dat heil verkoren heeft, gaat terug tot in de eeuwigheid, door de Schrift aangeduid als "voor de grondlegging der wereld". De heilsbeschikking raakt uiteindelijk alleen de uitverkorenen, ieder persoonlijk en de gemeente gezamenlijk, als het geheel van de uitverkorenen en zo de nieuwe mensheid vormend waarmee God, ondanks de zondeval. Zijn scheppingsdoel zal bereiken.
Hoewel deze achtergrond niet van het genadeverbond is los te maken - zonder heilsbeschikking is geen heilsbedeling denkbaar - is het genadeverbond toch geheel iets anders. De Heere richt dit verbond op in de tijd, en gaat met en door dit verbond in in de historie. Vanaf de verbondsoprichting met Abraham en zijn natuurlijk zaad (Gen. 17) doorloopt dit verbond de geschiedenis, waarbij er naar de wijze van Gods heilsbedelen in de geschiedenis steeds weer andere, nieuwe fasen aanwijsbaar zijn. Bij een principiële eenheid en gelijkheid, is er tussen Oud en Nieuw Verbond duidelijk onderscheid, zoals dit in Oud en Nieuw Testament ons voor ogen wordt gesteld. Met name de heilsfeiten van Christus' Borgwerk en van de uitstorting van de Heilige Geest zijn hierbij van groot belang.
Naar het standpunt van Van der Schuit is het genadeverbond geen werkcontract, dus ook geen werkverbond, noch een vernieuwd werkverbond, maar een levensgemeenschap, waarbij de Heere niet in relatie treedt met de uitverkorenen, niet met de vrome, niet met de bekeerde, noch met de ontdekte, schuldbewuste mens. Hij gaat met de zondaar Zijn genaderelatie aan. God stelt geen voorwaarden om die relatie met ons, met zondaren aan te gaan. God stelt in dat verbond ook geen voorwaarden om door het voldoen aan deze voorwaarden er wat mee te verdienen, maar alleen om in de gelegde relatie bevestigd te worden.
Daarbij, aldus Van der Schuit, treedt God in relatie met de zondaar, niet rechtstreeks, maar op grond van Christus' Borgwerk. Aan Genesis 17 gaat Genesis 15 vooraf Christus is Middelaar van het genadeverbond. Hoofd is Christus van Zijn gemeente, als van de nieuwe mensheid waarmee God naar Zijn heilsraad, vanuit Zijn heilsbeschikking van eeuwigheid, in de weg van Zijn heilsbedeling in de tijd, door Zijn heilsbediening in de kracht van Zijn Heilige Geest, Zijn doel met Zijn schepping bereikt.

Het functioneren van het verbond: wederkerige levensgemeenschap
Het genadeverbond, aldus Van der Schuit, is die bijzondere vorm van heilsbedeling, waarbij de Heere Zichzelf weg schenkt aan de zondaar "om u te zijn tot een God en uw zaad na u" (Genesis 17).
In het genadeverbond zegt de Heere niet: "Ik wil uw God zijn", maar: "Ik ben uw God". Zoals het doopsformulier zegt, bevestigt de Vader niet, dat Hij ons tot Zijn kinderen en erfgenamen wil aannemen, maar aanneemt, en betuigt de Zoon niet dat Hij ons wil wassen in Zijn bloed en wil inlijven in de gemeenschap van Zijn dood en opstanding, maar wast en inlijft. En van de doop in de naam van de Heilige Geest, door Wie de Heere zich zo aan ons weg schenkt, dat wij ook onzerzijds bij Hem horen, wordt beleden, dat daarin de Heilige Geest ons betuigt, "dat Hij bij ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toe-eigenende hetgeen wij in Christus hebben". Opmerkelijk wanneer we dit onderwijs van het doopsformulier vergelijken met het dankgebed in het Avondmaalsformulier, waarin de Heere niet slechts gedankt wordt voor wat Hij ons in Christus geschonken heeft, maar in de weg van de toe-eigening ook ons geeft, namelijk een waarachtig geloof, waardoor wij zulke Uw weldaden deelachtig worden.
Dat de Heere zich in het genadeverbond met de zondaar in relatie stelt, heeft een duidelijk doel: Waar God in Christus als Middelaar Zichzelf wegschenkt aan de zondaar, wordt deze Gods eigendom. Het genadeverbond dat de Heere eenzijdig aangaat, vraagt een zodanige beleving dat deze éénzijdige relatie tweezijdig ervaren wordt. Dat laatste brengen niet wij, maar brengt de Heere tot stand, in de weg van het verbond. Dat wil zeggen dat de Heere in de bevindelijke weg door Zijn Heilige Geest zondaren daartoe brengt.
En wat betreft degenen die dit werk van de Heilige Geest niet zoeken en kennen en zo ook de Heere Jezus als Borg en Middelaar niet waarachtig nodig hebben, en zich dus aan een verbreken van de door God gelegde levensgemeenschap schuldig maken, die zullen naar de verantwoordelijkheid die zij tegenover de Heere hebben, dus naar Zijn verbond, door Hem geoordeeld worden.
Na deze eerste kennisname is Van der Schuits omschrijving van het genadeverbond waard om door ons in alle ernst uitgewerkt en verdiept te worden.

J. Brons
(Ds. J. Brons is emerituspredikant van Urk)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 2004

De Wekker | 16 Pagina's

Genadeverbond, gemeenschapsrelatie met God

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 2004

De Wekker | 16 Pagina's