Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Verbond beleden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Verbond beleden

Van der Schuit over het genadeverbond (6)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de tijd, waarin onze gereformeerde belijdenisgeschriften zijn opgesteld en door de kerken zijn aanvaard, kon nog amper van een ontwikkeling van de verbondsleer in de kerk van de Reformatie gesproken kon worden. Toch worden in deze belijdenissen vanuit de Heilige Schrift de noties over en de bouwstenen voor een gereformeerde verbondsleer terdege genoemd.

In zijn polemiek met Kuyper en Kersten, resp. met de Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Gemeenten, heeft Van der Schuit deze bouwstenen op onderscheiden wijze aan de orde gesteld. Door diens opvolger prof. dr. J. van Genderen zijn ze nader geordend en verduidelijkt. In Verbond en Verkiezing (blz. 49) maakt Van Genderen hieraan voorafgaand de opmerking dat het confessioneel spraakgebruik lang niet zo gevarieerd is als het spreken van de Schrift. De woorden verbond en verkiezing hebben in de Schrift niet altijd precies dezelfde betekenis. Men kan dan ook niet verwachten, aldus Van Genderen "dat alles wat de Schrift zegt in de belijdenis nagezegd wordt. Wel zal in de belijdenis moeten staan, waar het volgens de Schrift op aankomt. In elk geval moet het duidelijk zijn, op welke bijbelse gronden het geloof van de kerk berust."

Een indruk van wat bij de leer van het genadeverbond door Van der Schuit, c.q. door Van Genderen vanuit de belijdenis aan de orde is gesteld en waarmee de leer van het verbond door hen confessioneel wordt gestaafd, vindt u hieronder aangereikt.

Oprichting van het verbond
Bij het leren dat God het verbond der genade niet heeft opgericht met de uitverkorenen, maar met een "dood- en doemwaardig zondaar", verwijst Van der Schuit naar NGB art. 17: "Wij geloven dat onze God, door Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid, ziende dat zich de mens alzo in de lichamelijke en geestelijke dood geworpen en geheel ellendig gemaakt had, Zichzelf begeven heeft om hem te zoeken, toen hij al bevende voor Hem vlood en heeft hem getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven, "die worden zou uit een vrouw om de kop van de slang te vermorzelen" (Gen. 3:15) en hem gelukzalig te maken."
Wanneer in onze Dordtse Leerregels over de belofte van het Evangelie als het wezen van het genadeverbond wordt gesproken, staat dit in elk van de drie eerste hoofdstukken tegen de donkere achtergrond van de werkelijkheid van onze val in Adam en de verschrikkelijke gevolgen die daaraan verbonden zijn. zie DL I,1; II,1; III/IV,1,2,3.
Op de achtergrond van de rijkdom van Gods belofte, ons in het verbond bevestigd, spreekt onze gereformeerde belijdenis niet alleen over de ernstige werkelijkheid en de diepingrijpende gevolgen van de zondeval in Adam, maar ook over wat van Godswege daar tegenover staat in de Borgstelling van Zijn Zoon, dogmatisch aangeduid als verbond der verlossing oftewel raad des vredes. Zie DL I,2; II,2; III/IV,6.

Eenheid van Oud en Nieuw verbond
Bij het erkennen en belijden dat de Heere na de zondeval, vanuit Zijn heilsbeschikking, met en in het genadeverbond is ingegaan in de historie en dat dit verbond in de heilsbedeling van de Heere verscheidene stadia o.a. van oud en nieuw verbond doorloopt, onderstreept onze gereformeerde belijdenis steeds weer de wezenlijke eenheid van het genadeverbond, die er was, is en blijft.
HC zondag 6, vr. en antw. 9, wijst dit aan in de geschiedenis van Gods heilsopenbaring. HC zondag 27, vr. en antw. 74, stelt als grond voor de kinderdoop, dat de kinderen der gelovigen nu op gelijke wijze door de doop in de christelijke kerk ingelijfd worden en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden, als dit onder het oude verbond door de besnijdenis geschiedde.
Niet minder duidelijk wordt dit beleden in NGB art. 34. Bij de wezenlijke eenheid van oud en nieuw Testament (DL I,8 en III/IV,6) belijden onze DL (in III/IV,7) de overgang van oud naar nieuw verbond, als een voortgaande rijkere heilsbeschikking van de Heere en van daaruit ook als rijkere heilsbediening.

Aard van het verbond
De remonstrantse gedachte dat het genadeverbond, gegrond in het offer der verzoening dat Christus stervend volbracht, slechts een nieuwe vorm van een werkverbond zou zijn, met minder strenge eisen van God, waaraan wij in eigen kracht zouden moeten voldoen, wordt door de Leerregels met grote stelligheid afgewezen (DL II, verwerping van dwalingen 2,3,4). Daartegenover wordt gesteld dat Christus door Zijn bloedstorting het nieuwe verbond niet slechts mogelijk heeft gemaakt, maar bevestigd heeft.
Hoe en met welke klem het in Christus' dood bevestigde Evangelie aan alle volken en mensen tot wie God in Zijn welbehagen Zijn Evangelie zendt, zonder onderscheid verkondigd mag en moet worden, zegt DL II,5 ons duidelijk.
Het conflict met de Remonstranten spitste zich toe op Gods verkiezing, maar het is opmerkelijk, als het gaat om de belofte van het Evangelie, die toch ook de betekende en verzegelde, op naam gezette belofte van het verbond is, dat de beloften naar DL III/IV,8 beslist niet tot de uitverkorenen beperkt worden, maar in ernst aan allen, die haar horen, moeten worden aangedrongen.
Hoe nauw verkiezing en verbond door onze DL aan elkaar verbonden worden, toch wordt in dit belijdenisgeschrift het verbond beslist niet door de verkiezing beheerst en gedomineerd, veeleer komt de belofte van het verbond juist vanuit Gods verkiezend welbehagen in de verkondiging van het Evangelie met nog zoveel meer ruimte en ernst, maar ook met des te grotere verantwoordelijkheid naar ons toe.

Plaats van Christus in het verbond
Meer dan eens is bij het nadenken over de verbondsleer van Van der Schuit ter sprake gekomen, dat Christus wel het Hoofd is van Zijn verkoren gemeente in het verbond der verlossing, maar dat Hij van het genadeverbond niet het Hoofd (twee verbonden) maar de Middelaar (drie verbonden) is.
In de gereformeerde belijdenis ziet Van der Schuit vanuit de Schriften deze gedachten bevestigd. Overal waar én in de Bijbel én in de belijdenis Christus Hoofd wordt genoemd moet aan Zijn uitverkoren kerk en niet aan het genadeverbond worden gedacht (Verbond der Verlossing, blz. 15). Hoofd wordt Christus bijv. genoemd in HC zondag 19. Als Middelaar wordt Hij bijv. aangeduid in de zondagen 6 en 14, en in NGB art. 26.
DL I,7 belijdt van Christus dat God Hem van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft. Christus is dus van eeuwigheid zowel tot Middelaar - nl. van het genadeverbond - als tot Hoofd - nl. van de uitverkorenen, in het verbond der verlossing - en zo tot een vast fundament van de eeuwige zaligheid gesteld.

Houden/breken van het verbond
Welke ernstige gevolgen verbonden zijn aan het niet geloven van het Evangelie, aan het ondanks geroepen te zijn toch zich niet bekeren en niet in Christus geloven, wordt onderstreept in onze Dordtse Leerregels. Ze verwijzen naar Gods toorn (I,4) en het in ongeloof vergaan door eigen schuld (II,6). In III/IV,9 wordt voor de oorzaken van het wel door het Evangelie geroepen en toch niet bekeerd worden, niet naar het Evangelie, noch naar Christus, noch naar God, Die door het Evangelie roept, verwezen, maar naar de geroepenen, die zelf op allerlei wijze en met allerlei redenen niet komen tot het aannemen van het Evangelie en tot vruchtdragen.
Hoe zo'n ongeloofshouding tegenover het Evangelie en zo ook tegenover de beloften van het Evangelie en van het verbond, die aan de gemeente sacramenteel betekend en verzegeld zijn, ernstige gevolgen heeft, wordt ons voorgehouden in HC zondag 31.
Tegenover de ernstige gevolgen van het verbreken van het verbond betuigen onze belijdenisgeschriften de rijke zegen van het houden van Gods verbond. Denk aan de pastorale troost en bemoediging bij het sterven van jonge kinderen van de gemeente. DL I,17. Ook aan de aansporing om tegenover het bij onszelf niet kunnen vinden van de merktekenen van de verkiezing, daaruit geen verkeerde conclusies te trekken, maar des te vlijtiger gebruik te maken van de middelen die de Heere ons in het genadeverbond geeft.(DL I,16).
De zegen die dit voor de enkele gelovige én voor heel de gemeente meebrengt en de troost die hiermee aan de trouwe ambtelijke dienst in de gemeente verbonden is, wordt ons voorgehouden in DL III/IV,17.
Hoofdstuk V van de DL is één machtig getuigenis van de geweldige steun, kracht en sterkte die de Heere wil geven bij alle strijd en aanvechting ondanks de grootte van onze zonde en schuld, als wij ons daarvoor verootmoedigen. Tegenover de zwakheden en gebreken, die ook na het vernieuwende werk van de Heere zich toch steeds weer in ons voordoen, schenkt Hij ons in het verbond het gebruik van de middelen der genade.

Wanneer we zo onze belijdenisgeschriften horen spreken over verbond en verkiezing, wachten we ons ervoor ze te lezen als notariële akten waarbij men over punten en komma's kan twisten en uit het oog verliezen waar het om gaat.
We zullen ons er ook voor hoeden niet op de klank af de belijdenisgeschriften te citeren en elkaar los van de achtergrond met citaten bewerken, om eigen gelijk veilig te stellen.
Nog veel minder zullen we ons van deze belijdenisgeschriften af kunnen en mogen maken, door te beweren dat zij wel voor de tijd waarin zij werden opgesteld, van waarde waren, maar dat wij het nu veel beter weten.
Het instemmen, openlijk en officieel, met de gereformeerde belijdenis, in het afleggen van openbare belijdenis des geloofs in de Christelijke Gereformeerde Kerken en het ondertekenen van de gereformeerde belijdenis, in onze kerken naar goede orde altijd nog noodzakelijk gesteld, zal dan niet uit gewoonte, noch onbedachtzaam en zeker niet met een hart dat van andere, met de belijdenis in strijd zijnde opvattingen overtuigd is, geschieden.

J. Brons
(ds. J. Brons is emeritus-predikant van Urk)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 2004

De Wekker | 16 Pagina's

Verbond beleden

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 2004

De Wekker | 16 Pagina's