Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Belijden in de Bijbel (Belijden I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Belijden in de Bijbel (Belijden I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met het nieuwe kerkelijk seizoen zijn ook de belijdeniscatechisaties weer begonnen. De jongelui nemen contact op met hun predikant om - met meer of minder vrijmoedigheid - zich voor te gaan bereiden op de geloofsbelijdenis. De eerste catechisaties worden besteed aan wat belijden is, hoe het kan en hoe het moet. Belijden, zo blijkt, beperkt zich niet tot de vier muren van de kerk, maar geschiedt typisch in de wijde wereld. Het is ook niet een eenmalig gebeuren, maar levenslang christenwerk. In enkele artikelen wil ik met u verder nadenken over het thema 'belijden'.

Belijden blijkt in de Schrift een zaak te zijn die niet bepaald spaarzamelijk voorkomt. In het Oude Testament lezen we dat iemand moet belijden 'waarin hij gezondigd heeft' (Lev, 5:5). Over Aäron die zijn handen op de kop van de zondebok moet leggen, en 'daarop' al de zonden van Israël moet belijden (16: 21).
David zegt dat hij voor de HEERE belijdenis deed van zijn overtredingen en toen vergeving ontving (Ps. 32:5). Bij de inwijding van de tempel spreekt Salomo in zijn gebed over het belijden van Gods Naam (1 Kon. 8: 33, 35).
Ezra, de priester, roept het volk op om zich te bekeren, zich af te scheiden van de heidenvolkeren en de 'vreemde' vrouwen heen te zenden. Dat moet gebeuren met belijdenis voor de HEERE, de God der vaderen (Ezra 10: 11). Ook Daniël heeft, solidair met de zonden van de vaderen, schuldbelijdenis gedaan in zijn gebed (6: 10; 9: 4).
In het Nieuwe Testament richt het belijden zich mede op Christus: '...Die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is' (Mat. 10: 32). In Lukas lezen we daar nog een uitbreiding op: wie Christus belijdt, zal door Hem ook voor de engelen beleden worden (12: 8). Tegelijkertijd voegt Christus er aan toe dat wie Hem verloochent eveneens verloochend zal worden voor de engelen.
Anna, de weduwe van vierentachtig jaar, heeft toen zij het Christuskind aanschouwde, 'de Heere beleden' (geprezen) en zij 'sprak van Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten' (Luk. 2:38). Velen uit de 'oversten' geloofden in Christus, maar uit angst voor de Farizeeën 'beleden zij het niet' (Joh. 12: 42).

Daad en inhoud
Belijden gaat niet op in een daad, maar heeft ook een bepaalde inhoud. We kunnen onderscheiden tussen het 'dat' en het 'wat' van belijden. Om de belijdenisinhoud gaat het in Hand. 21:8: 'Want de Sadduceeën zeggen, dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest, maar de Farizeeën belijden het beide.' Het gaat hier dus om een leerverschil, dat tot uitdrukking komt in de belijdenis van de twee groepen.
Krachtig zegt Paulus in Rom. 10:9 dat wie met de mond de Heere Jezus belijdt, en met het hart gelooft dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zalig zal worden. Want, heet het verder in vers 10: 'met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.' Door te belijden uit men wat in het hart leeft.
Verassend is het te lezen dat belijden zelfs zal plaatsvinden voor de rechterstoel van God. Immers, er komt een tijd dat gelden zal: 'alle knie zal zich voor God buigen en alle tong zal God belijden' (Rom. 14: 11). Wie in dit leven in ongeloof volhardde zal uiteindelijk toch belijdenis doen - zij het dan in de verschrikkelijke werkelijkheid van God toorn.
Belijden is ook een missionaire daad blijkens Paulus' citaat uit de Schrift: 'Daarom zal ik u belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen' (Rom. 15: 9). Het Nieuwe Testament kent vrouwen 'die de godvruchtigheid belijden' (1 Tim. 2: 10). Timotheüs heeft de 'goede belijdenis beleden' en wel voor 'vele getuigen'. Zelfs Christus Zelf heeft de 'goede belijdenis' betuigd, onder Pontius Pilatus (1 Tim. 6:12).
Helaas kan er ook sprake zijn van een valse belijdenis. In Titus gaat het over mensen die wel belijden dat zij God kennen, maar Hem met de werken verloochenen (1:16). Wij worden door de schrijver van de brief aan de Hebreeën aangespoord te letten op de 'Apostel en Hogepriester van onze belijdenis, Christus Jezus' (3:1). Hier komt dus weer accent te liggen op de inhoud van ons belijden: Christus Jezus. De belijdenis aangaande Christus moeten wij vasthouden, horen we vervolgens in dezelfde brief (4:14). Daarmee kan een mens het leven ook door en uit, want het gaat om de 'onwankelbare belijdenis der hoop' (10: 23).
Het woord uit Jakobus is niet onbekend: 'belijdt elkander de misdaden' (5:16). Johannes, de apostel, spreekt over het belijden van onze zonden als weg tot vergeving (1 Joh. 1:9), terwijl hij even verder de inhoud van de belijdenis aanroert: 'Zo wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is. God blijft in hem, en hij in God' (1 Joh. 4:15).

Toetssteen
Iemands belijdenis geeft ook inzicht in zijn opvattingen over de apostolische leer Wie niet belijdt dat Jezus Christus 'in het vlees' gekomen is, komt openbaar als verleider en antichrist (2 Joh. 1: 7).
Het belijden gaat op deze wijze functioneren als een toetssteen. Uit iemands belijdenis blijkt uit welke geest hij of zij is. Gaat het om iemand die door de Geest van boven geleerd is, of uit de geest van de afgrond?
Het laatste bijbelboek spoort aan te volharden in het geloof, ondanks de vele verdrukkingen van het laatst der dagen. Christus zegt: 'Wie overwint . . . Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen' (Op. 3:5)

Grondtaal
Hoe zit het nu met de woorden die achter onze vertaling schuil gaan? Het Hebreeuws kent een werkwoord (jdh) dat 'openlijk en vrijuit belijden' betekent. Het gaat dus om het in het publiek uitkomen voor de geloofsovertuiging. Ook kan de betekenis 'prijzen' ermee uitgedrukt worden, in Neh. 12: 8 wordt het zo gebruikt om lofliederen mee aan te duiden. De derde nuance, die we meermaals tegenkwamen in de genoemde bijbelplaatsen, is: 'berouwvol bekennen, erkennen'.
Het Grieks van het Nieuwe Testament kent een woord dat oorspronkelijk 'overeenstemmen' betekent. Het gaat hier om homo-logie, om het-zelfdezeggen. In het Nieuwe Testament heeft het woord een aantal speciale betekenissen gekregen: 'openlijk het geloof uitzeggen', maar ook: 'prijzen, danken', en ook: 'schuld bekennen'.
Oud en Nieuw Testament stemmen dus overeen in het gebruik van het woord 'belijden'.

Conclusies
Zo hebben we een indruk gekregen van het bijbelse spreken over belijden. We kunnen er enkele conclusies aan verbinden:
• Belijden is een wezenlijk bestanddeel van de levende omgang met de Heere. Dat geldt voor alle aspecten ervan: schuldbelijdenis als weg tot vergeving van zonden, lofprijzingen dankzegging tot eer van God en openlijk uitkomen voor het dienen van God en Christus.
• Belijden is noodzakelijk tot zaligheid. Tegenover het belijden van Christus staat: Hem verloochenen. De Heere Jezus laat geen derde weg open.
• In het belijden moeten hart en mond in harmonie zijn. De mond moet vertolken wat er in het hart leeft. En het hart moet meekomen in wat de mond zegt. 'Met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.' De Heere wil dat wat Hij in ons hart werkt tot verwoording komt. Wij moeten op het punt van Gods Naam en eer geen zwijgende mensen zijn.
• De Schrift is er duidelijk over dat belijden niet opkomt uit de natuurlijke mens. Daarvoor is de zondeval een te diep en te verwoestend geweest. Petrus krijgt dan ook te horen dat zijn belijdenis hem niet geopenbaard is door 'vlees en bloed', maar door de Vader in de hemel (Mat. 16: 17).
• Onze handel en wandel moet overeenkomen met onze belijdenis. Met de werken kunnen wij immers loochenen wat wij met de mond belijden.
• Belijden heeft een vast fundament: de vlees geworden, gekruisigde, gestorven, opgestane, ten hemelgevaren Christus. Volharden in het belijden kan niet op basis van religieus gevoel. Het geloof moet vast geworteld zijn in de Schrift. Daarom is in de kerken van de Reformatie altijd veel aandacht geweest voor de inhoud van het belijden. Niet voor niets is eeuw na eeuw trouw vastgehouden aan de uitleg van de Catechismus in de middagdienst. Een mens moet immers leren wat de kerk belijdt, om vervolgens ook zelf tot hartelijk en gelovig belijden te kunnen komen.
• Onze belijdenis is een toetssteen; zij dient zuiver te zijn. 'Niet de leer, maar de Heer' is een valse tegenstelling. Wie niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet. (2 Joh: 9) Wij zullen de Heere niet 'hebben', wanneer wij de leer niet 'hebben'. Wie niet zuiver, naar de Schrift, in de belijdenis is zou zelfs wel eens onder het oordeel kunnen vallen van een 'verleider' of zelfs 'antichrist' te zijn (2 Joh: 7).
• Belijden kost wat. Het kan ons zelfs duur komen te staan. Niet voor niets klinkt de oproep om te volharden in het belijden. De naam van de Heere belijden gaat tegen de stroom in. Maar... 'wie overwint ... Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.'

P.L.D. Visser
(Ds. P.L.D. Visser is predikant in Ouderkerk a/d Amstel)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 2005

De Wekker | 16 Pagina's

Belijden in de Bijbel (Belijden I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 oktober 2005

De Wekker | 16 Pagina's