Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

En toch . . .

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En toch . . .

Geloof en aanvechting in de Psalmen (3, slot)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Psalm 44 is een aangrijpend lied, vol spanning. We zien er iets in weerspiegeld van de soms onbegrijpelijke paradoxen van het leven. Wat is het goed dat we ook dít soort liederen en gebeden in de Bijbel hebben. Een geschenk van de Geest, die ons hiermee leert diepe vragen te verwoorden en te verwerken. Want wij leven niet in aanschouwen, maar in geloof. Een geloof dat aangevochten kan worden. Het Oude Testament wandelt daar bepaald niet overheen.

Psalm 44 en Harold Kushner
Wat we ook denken van de Amerikaanse rabbijn Harold Kushner, hij heeft een punt gemaakt met zijn publicaties. Een citaat: ‘Er is maar één vraag die werkelijk van belang is: waarom treft het kwaad goede mensen? Alle andere gesprekken over theologische zaken zijn een soort hersengymnastiek; zo iets als het oplossen van het kruiswoordraadsel in de krant van zaterdag, wat een heel voldaan gevoel geeft als je erin slaagt alle woorden te vinden. Maar uiteindelijk is zulke theologische praat niet in staat mensen echt te raken. Bijna alle zinvolle gesprekken die ik ooit met mensen heb gevoerd over God of godsdienst zijn óf met deze vraag begonnen, óf kwamen daar binnen de kortste keren op uit’.
Het mooie van Psalm 44 – en van zoveel psalmen – is dat we hier niet met gesloten redeneringen geconfronteerd worden, maar dat we worden meegenomen. Meegenomen op de weg van aangevochten gelovigen die de ondoorgrondelijkheid van het leven met alle raadsels van pijn en schuld niet aankunnen, maar die ondertussen mét dat alles aankloppen bij het enige adres waar ze de dingen kwijt kunnen. Een definitief antwoord geeft de psalm niet. Hierin lijkt Psalm 44 op het boek Job. De theologie moet zich ook steeds weer realiseren, dat uiteindelijk ieder wezenlijk spreken over God het element van stamelen over God bevat.

Het ‘waarom’ tussen Job en Calvijn
Ook in een ander opzicht herinnert Psalm 44 aan het boek Job. Namelijk dat er hier zo onbekommerd ruimte is voor vragen aan God, en de klacht tot God. Op het randje, zou je zeggen, eigenlijk eroverheen zelfs. ‘Waarom slaapt Gij?’ – wie durft dat nu te bidden? Niet onbegrijpelijk, dat de Statenvertalers zich dan ook haastten om een kanttekening bij deze tekst in vs. 24 te plaatsen, namelijk dat hier ménselijk van God wordt gesproken (in theologische taal: een antropomorfisme), en: ‘anderszins slaapt en sluimert Hij niet’, onder verwijzing naar Psalm 121. In de Talmud werden al vragen gesteld of de taal van Psalm 44: 24 niet over de schreef gaat. Is dit niet oneerbiedig?
Calvijn worstelt ermee en redeneert als volgt: God zorgt voor ons, al lijkt het van niet. Maar: dit is de verzekerdheid van het geloof, en niet van het vlees. En daarom laten de psalmisten, gelet op de omstandigheden, de tegenovergestelde mening aan het woord: God slaapt. ‘En zo bannen zij die vuile gedachten uit hun gemoed, waardoor tenslotte hun rein en zuiver geloof boven moet komen. Indien iemand meent dat het gebed, een zo heilige zaak, op deze wijze verontreinigd wordt, dat een verkeerde vleselijke voorstelling daarmee gepaard gaat, dan stem ik dat wel toe, maar, wanneer wij een vrijheid gebruiken die de HERE toelaat, laten we dan bedenken, dat Zijn goedertierenheid ons deze ondeugd kwijtschelt, opdat zij onze gebeden niet bezoedelen.’ Een wel erg lánge redenering.

Het goed recht van de klacht
Je kunt spreken van het goed recht van de klacht. De Schrift gaat daarin voor, en moduleert en kanaliseert die klacht ook. Als we tenslotte maar tót God, en niet steeds óver God spreken. Een spreken tot een Gíj. En dan op existentiële wijze, en niet als de mens die zijn autonomie onderstreept. Je ziet psalmisten en profeten met hun klachten en gebeden tot God gaan.
Ook in het pastoraat vandaag dient hiervoor aandacht te zijn, je kunt immers ook té snel troostende woorden spreken (vgl. Job 6: 1!). Je kunt als pastor angsten, onzekerheden en agressie onder het vloerkleed vegen. Maar vroeg of laat komen ze terug, met verdubbelde kracht.
Tegelijk moet je dan goed op de strekking en het kader van deze klacht letten, zoals Psalm 44 die aangeeft. Het vertrekpunt is: de grote daden des HEREN, de belijdenis en ervaring van – niet de enkeling en zijn vragen – het volk van God, van eeuwen her. Vervolgens zien we dat de psalmist met alle moeite zich niet verliest in een abstraherend vragen, het is een spanningsvol, roepend en zoekend vragen. Het eerste is een vragen vanuit de leegte en de afstand, het laatste vanuit de relatie, vanuit de worsteling met God om God. Het is typerend dat de psalmist in Ps. 44 niet over God spreekt, maar Hem voortdurend aanspreekt. Hij wordt zelfs heel persoonlijk, in zijn klacht tot God: Gíj hebt ons overgeleverd als slachtvee (vs. 12). Maar het slotgebed (vs. 27) loopt uit op het appel op Gods goedertierenheid. Het volk klampt zich ondanks Gods feitelijke verborgenheid vast aan zijn geopenbaarde verbondstrouw en zijn genade.
Vandaar ook dat, zelfs bij alle aanvechting, de grondtoon van het boek der Psalmen dat van vertrouwen is: ‘In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, want Gij alleen, o HERE, doet mij veilig wonen’ (Ps. 4: 9). Het is typerend dat liederen en gebeden uit de wereld rondom Israël, hoe bewogen ze soms kunnen zijn, juist déze toon van vertrouwen en rust missen.

Vraag en antwoord
Het Oude Testament blijft niet bij de vraagtekens staan. Er komen ook ántwoorden op de vraag ‘Waarom slaapt Gij?’. Niet dat dit antwoord altijd even eenduidig is. Soms loopt er een rechtstreekse lijn van Gods afwezigheid naar de zonde van de mens. In Gods ‘slapen’ kan zich de toorn van God manifesteren. Als de mens God de rug toekeert, kan hij Hem immers maar moeilijk meer zien. Ook is het mogelijk, dat Gods afwezigheid te maken heeft met Zijn geduld en lankmoedigheid, omdat Hij nóg niet wil ingrijpen (vgl. Nah. 1: 3 of 2 Petr. 3: 9). Weer een ander antwoord is, dat God zijn kinderen opvoedt en tuchtigt. Toch blijft vaak de gesloten hemel een raadsel. Hoe de mens dan ook speurt in zichzelf, zoals in Psalm 44 of Psalm 77. Zeker, God is de levende, de rechtvaardige, die Zijn verbond in eeuwigheid bewaart en het werk van Zijn hand niet laat varen. Maar Gods wegen zijn niet na te speuren. Hij legt geen rekenschap aan ons af. Soms is Hij huiveringwekkend stil, ver weg.
Toch is dat dan nooit het laatste. De Bijbel legt er getuigenis van af, dat wie oprecht zoekend tot God roept, uiteindelijk niet beschaamd wordt. Ook in de stilte, toen God voor menselijk gevoel sliep, had Hij de zijnen niet vergeten. Die stilte blijkt steeds weer te zijn een adempauze in het gesprek dat God toch weer voortzet. De geschiedenis van Israël zelf vormt daarvan het levende bewijs. God is onveranderlijk trouw, dwars door de breukvlakken van ondergang en ballingschap heen. Ook de stilten, de leegten, worden door Hem nog gebruikt, op een wijze die zich aan ons kennen en doorgronden onttrekt. Om dat te geloven, moet een mens door de knieën. Wie op Mij zijn vertrouwen stelt, zal niet beschaamd uitkomen.

Lijnen naar het Nieuwe Testament
Deze dingen worden pas goed duidelijk in het licht van de komst en het werk van Christus. Midden in de storm op zee ligt Jezus rustig te slapen - maar ‘waarom zijt gij zo bevreesd, kleingelovigen?’ (Mc. 4: 38).
Twee lijnen zijn vanuit Psalm 44 te trekken naar het Nieuwe Testament. De belangrijkste lijn is die naar Golgotha, naar het ‘waarom’ van de Zoon van God: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’. Met dit woord uit Psalm 22 heeft Jezus al onze ‘waarom’-vragen tot de zijne gemaakt. God verbergt zich, ‘slaapt’, is er niet meer – en Jezus is alleen in het heelal, beladen met de zonden der gehele wereld (1 Joh. 2: 1). In deze godverlatenheid komt Gods diepste bedoelen openbaar: Zijn heilige liefde voor schuldige mensen. Eindeloos groter dan de menselijke worsteling om God blijkt hier Gods worsteling om de mens. Hoe de godsvraag ook gesteld wordt, alleen via Golgotha krijgen we echt antwoord. Maar ook via Pasen: dé garantie, dat niemand van Gods volk voorgoed in de godverlatenheid zal ondergaan.
De tweede lijn loopt naar Romeinen 8, waar Paulus de Psalm 44 citeert. De ervaring van de psalmist is ook die van de apostel: ‘Om Uwentwil worden wij de ganse dag gedood, wij zijn gerekend als slachtschapen’ (vs. 36). Maar Paulus vervolgt het citaat uit Psalm 44 niet. De vraag ‘Waarom slaapt Gij, Here’, laat hij als het ware op Golgotha liggen, omdat die vraag dáár zijn antwoord heeft gekregen. Christus werd als een slachtschaap door God overgeleverd, een Lam ten offer. Hij werd verlaten, opdat wij nimmermeer verlaten zouden worden. Wie dat ziet en beaamt, verstaat hoe Paulus in Romeinen 8 na het citaat uit Psalm 44 die sprong des geloofs maakt: dat niets en niemand ons ooit zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus (vs. 37-39).
Dit is niet een goedkoop geloof, het geloof van de gladde wegen en de snelle oplossingen. Maar dit is het geloof dat zich in leven en sterven vastklampt aan de Bewaarder Israëls, die sluimert noch slaapt.

H.G.L. Peels
(Prof. dr. H.G.L. Peels is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn.)

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 2005

De Wekker | 16 Pagina's

En toch . . .

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 2005

De Wekker | 16 Pagina's